200
van uitgaande missives en missiveboeken, ingekomen stukken, registers, die
de Raden voor de controle der finantieele ambtenaren noodig hebben
gehad, enz. Bij de vergelijking van mijne beschrijving met die van Te
Water en Masson ben ik tot de slotsom gekomen, dat nagenoeg alles,
wat ik opgeteekend heb, in hunne lijsten is terug te vinden, met uitzondering
echter van de losse stukken, bijlagen tot de notulen van Staten en Raden
„relatieven" zegt men in Zeeland die ouder zijn dan 1718. Over deze
stukken valt een en ander op te merken. Eerst mag met. enkele woorden
worden gehandeld over de veranderingen, die in of omstreeks het genoemde
jaar in het Statencomptoir hebben plaats gehad.
De man, wien ik de verdienste van deze veranderingen, m.L verbe
teringen, toeken, is Mr. Caspar van Citters, sedert het najaar van 1711
secretaris van het gewest. De toenmalige raadpensionaris Mr. Jacob Verheije,
was een oud man, die zelf zijn ontslag meermalen ter sprake gebracht had
en in den zomer van 1715 op nonactiviteit was gesteld met behoud van
zijne ambtswoning, zijn traktement en het recht tot bijwoning der Staten
vergadering. Eerst na zijn dood in 1718 heeft Van Citters den titel van
raadpensionaris verworven, doch het werk van dien ambtenaar had hij toen
reeds enkele jaren verricht. In die overgangsjaren is hij begonnen met
de invoering der door hem gewenschte hervorming. Het schijnt, dat deze
min of meer urgent was; immers, de papieren uit den tijd van Verheije
zijn betrekkelijk schaarsch, wat uit slordigheid van dien heer kan verklaard
worden, en de maatregelen van Van Citters blijken in de eerste plaats
ten doel gehad te hebben het wegraken der stukken tegen te gaan. Inderdaad
laten die maatregelen zich grootendeels herleiden tot het inbinden van
de losse stukken. Men vindt banden met relatieven, respectievelijk tot de
Statennotulen van 1717 af, en tot de Radennotulen van 1718 af, banden
met secrete missives van de gedeputeerden in de vergadering der Staten-
Generaal aan den raadpensionaris van 1718 af, banden met missives van
de ministers van staat in Engeland aan denzelfden van 1719 af, banden
met nouvelles brieven van gezanten zoowel origineele als afschriften
en gedrukte stukken, van 1715 af. Eindelijk zijn, te beginnen met 1720,
de zoogenaamde insertiën stukken, die met de Statennotulen in druk
werden uitgegeven bij de minuut-notulen ingebonden. Buiten de banden
zijn gelaten: 1° requesten; 2° dossiers, welke voor het meerendeel door
latere beheerders tusschen de ingebonden relatieven gelegd zijn. Ook zijn er
stukken zonder opzet niet mee ingebonden, en deze bevinden zich dus nu
evenals de andere „relatieven" in portefeuilles. Over het tijdvak 1574—1795
zijn er 498 van die pakken in portefeuilles, waarbij dan 36 banden komen uit
den tijd van Van Citters en zijn eersten opvolger. De portefeuilles dragen
ieder een jaartal en verreweg de meeste stukken in eene portefeuille zijn
inderdaad van het aangeduide jaar; doch met vele is dit vermoedelijk niet
201
het geval, en niet weinige zijn zeker verdwaald. Dat men zich bij de plaatsing
door de verkeerde lezing van een cijfer wel eens precies eene eeuw of
eenige tientallen jaren vergist heeft, is licht te begrijpen. Zeer weinige
voorbeelden zijn mij tegengekomen van stukken, jonger dan 1717, tusschen
de oudere bescheiden, en omgekeerd is er alle reden om te verwachten,
dat de portefeuilles na 1717 juist van denzelfden inhoud zijn als zij waren
toen Te Water en Masson ze in de kasten van de griffie aantroffen,
zoodat aan deze niet veel behoeft te worden geordend. Maar de oudere
bescheiden hebben veel zorg noodig. Ze verdienen die trouwens ook
In de pakken vindt men brieven aan de Staten, brieven aan de Raden,
minuten van missives van beide colleges, brieven aan de gedeputeerden in
Den Haag, aan de admiraliteit te Middelburg, aan verschillende leden van
den Raad, aan den pensionaris, stukken zonder aangewezen bestemming,
stukken zonder datum, en bergen van afschriften. Wat is met deze massa
vroeger gebeurd en wat moet er nu mee gedaan worden
Het is mij gebleken, dat het Statenarchief vroeger eenige spanen
doozen rijk geweest is, waarin belangrijke stukken werden bewaard. De
doozen zijn nu verdwenen, doch de inhoudsopgaven er van en de meeste
stukken zelve zijn er nog. Om vele dezer stukken vond ik een papier
geslagen, waarop met de hand van Van Citters vermeld stond, welke
stukken ze waren, en de aanteekening „door mij ter griffie overgebracht".
Hij is dus in de oude archiefbewaarplaats gaan kijken en heeft daaruit
eenige documenten, die hem toeschenen daarvoor in aanmerking te komen,
meegenomen. Naar beneden vermoedelijk, want de bewuste archiefbewaar
plaats zal een der vele zolders in den omtrek van het Abdijplein geweest
zijn. Immers uit de nu zoekgeraakte aanteekeningen van J. W. te Water,
historieschrijver der provincie Zeeland, is den heer F. Nagtolas gebleken,
dat die heer de perkamenten en papieren in een staat van grenzenlooze
verwarring en verwaarloozing op de donkere en vochtige zolders der Abdij
heeft aangetroffen. Misschien komt later nog aan het licht, wie ze daar
vandaan heeft gehaald en wie ze globaal chronologisch heeft geordend.
Latere beheerders zijn begonnen uit de stukken van een jaar omslagen
met stukken uit de verschillende maanden samen te stellen. Dezen arbeid
noem ik zonder aarzelen slechter dan de eerste sorteering, omdat daardoor
ingekomen stukken en minuten door elkander geraakt zijn. Eens heb ik
zelfs een onder den hoop verdwaald pak acquitten aangetroffen, dat men over
verschillende omslagen had verspreid. Zoo behoort de schifting niet te
geschieden, maar welke wijze zou de beste zijn?
Bij de voorloopige rangschikking welke overeenkomstig het opgemerkte
in de toelichting tot 24 der Handleiding door eene verbeterde zal worden
Zie hiervoor, blz. 109 vlg.