196 De toekomst onzer archivarissen. In het verweerschrift van den heer Muller staan enkele stellingen, die mij nopen het bovengenoemde vraagstuk aan de hand dier stellingen te verdedigen. Het zijn de volgende punten, waartegen ik mij wenschte te verzetten2e omdat deze private papieren, die betrekking hebben tot de negentiende eeuw, grootendeels tot het laatste gedeelte daarvan, niet behooren in de stedelijke archiefdepots, waar de gemeente haar oude archieven bijeenbrengt, die zij voor hare praktijk niet meer behoeft; wat er door dergelijke samenbrenging van zulke heterogene archieven en andere zaken van onze archiefdepots worden zou, kunnen belangstellende deskundigen nagaan in de verslagen van het Brusselsche gemeentearchief. 3e omdat de leden onzer vereeniging') niet voorbereid zijn om dit materiaal behoorlijk te behandelen en er een goed gebruik van te maken." Om met het laatste te beginnenmoet een archivaris van het onder zijn berusting staand archief een goed gebruik weten te maken? Meneer de archivaris der gemeente Utrecht, weet U dat te doen met de impostregisters op het trouwen en be graven, zeer zeker onderdeden van het gemeentearchief aan uw zorgen toevertrouwd? Neen, de plicht van den archivaris is het, en ik meen het meermalen van alle kanten gehoord te hebben, de onder hem berustende archieven zóó te bewerken, dat een ander er gemakkelijk den weg in kan vinden. Of het nu een stedelijk, een ministerieel archief of een eener sportvereeniging is, is hetzelfde: wanneer de archivaris dat niet kan, is hij onge schikt voor zijn taak. Wanneer wij, wetenschappelijke archivarissen, een gedeelte uit handen geven, omdat wij meenen er geen verstand van te hebben, komt het in onbekwame handen, en zullen onze opvolgers ons verwenschen, omdat wij niet die orde in de archieven hebben gebracht, die ze voor dagelijksch gebruik geschikt maken. Is de opleiding voor ons, wetenschappelijk gevormde ambtenaren, daarop niet gericht, dan moeten wij haar veranderen, en niet er ons van af makentempora mutantur, mutemur in illis. Gelukkig behoeft dat gedeeltelijk niet: onze handleiding is geschikt voor alle gevallen, en die beheerscht de eerste en voornaamste archief wetenschap alle andere wetenschappen zijn voor ons hulpwetenschappen. Hiermede in verband staat het eerste der hierboven genoemde ver dedigingspunten, het tweede in het betoog van den heer Muller. De geachte schrijver blijft er geheel mede in de oude lijnhet zal hem ook niet verwonderen, juist ondergeteekende tegenover hem te zien. Reeds in den voorrede van den in 1880 verschenen catalogus van het archief der Hier spatieer ik. 197 gemeente Utrecht, vierde afdeeling, nieuw archief 18141880, komt deze zinsnede voor„De splitsing van dergelijke pakken, die somtijds, wanneer ze over verschillende onderwerpen handelden, niet te vermijden was, leverden een tal van nommers, die op zichzelven de moeite van het be schrijven nauwelijks loonden." Al is de inventaris zelve niet in den handel, ik hoop geen onbescheidenheid te hebben gepleegd, door de woorden aan te halen; als eerst-verschenen wetenschappelijk inventaris van een nieuw- archief is de bundel belangrijk genoeg. Maar het is eigenaardig om te zien, hoe hier reeds de archivaris zich achter den geschiedvorscher verbergtzeer zeker, de mediaevalist zal zich niet met zulke zaken als spoorwegen of gasfabrieken bemoeien, hij doet dat alleen met den prijs van een in 1420 gemaakt roeibootje of met den zwakken lantaarn, voor veiligheid en brandgevaar aan elks deur opgehangen. Maar moet ook de ambtenaar, die in het negentiende-eeuwsche tijdperk in rechtskwesties onderzoekingen doet, niet geholpen wordenis verder de 19e eeuw, nu wij hier in de twintigste misschien na een groot drama een nieuwe maatschappij zien opschieten, ook geen geschiedenis? Neen, de ambtenaar, die er zich van afmaakt door te zeggen„het verrichten van dit werk is dikwijls ondankbaar werk, dus ik zal het maar afroffelen", is geen goed ambtenaar. En gelooft de heer Muller heusch, dat op den duur voor den archivaris-mediaevalist (niet voor den geschiedkundige-mediaevalist) genoeg werk overblijft? Ik geloof het niet. Mijn eerste standplaats was een gemeente, waar het archief eerst in 1573 aanving, in mijn tweede bewerkte reeds ongeveer 1860 Mr. Soutendam het belangrijkste gedeelte, terwijl ik bij mijn komst het archiefdeel van vóór 1813 geheel beschreven vondleidde mijn ambtelijke taak mij niet vanzelf naar die veelversmade negentiende eeuw? En is het mij ten kwade te duiden, dat ik de belang rijkheid dier nieuwe archieven ook voor de geschiedenis begon in te zien, dat ik hart voor het tijdperk kreeg, en dat ik de regelen ging opzoeken, voor dat deel der archiefwetenschap te stellen? Ik ga zelfs verder en beweer, dat ook eindelijk dat archiefwerk volledig zal verricht zijn, en dat de wetenschappelijke archivaris gedwongen zal worden het doode werk te doen van aangeven en opbergen, wanneer er geen rechts kwesties zijn op te lossen. Zou het der gemeente kwalijk te nemen zijn, wanneer zij meende, dat dat werk wel door een mindere kracht kon gedaan worden? Neen, willen wij vooruit ik herhaal, wat ik schreef, toen ik de gemeentearchieven na 1813 in het Archievenblad behandelde dan moeten wij ons ook met het ontstaan van het nieuw-archief bemoeien, dan moeten wij het soms droge, doch ook dikwijls zeer interessante werk van agendeeren leeren verrichten, wij moeten het werk tot ons nemen, dat de heer

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 14