190 dus vooraf wèl, of men de hoogere kosten, die het stelsel noodig maakt, al dan niet zal willen dragen. Ik heb gemeend, al deze bezwaren tegen eenige détails der Zaan- damsche regeling te moeten uiteenzetten; ik wil mijne eindconclusiën nu in drie stellingen formuleeren. Discussie daarover schijnt gewenscht, en waar zou die beter kunnen geschieden dan in den boezem onzer vereeni- ging, wier leden over de verschillende organisaties van archieven, de voor deden en de bezwaren daarvan, bij hun dagelijkschen arbeid gedurig moeten oordeelenzij eerder dan anderen zijn dus zeker geroepen daar over hun gevoelen uit te spreken. Mijne stellingen zijn deze: 1°. De invoering van het Registratuur-stelsel (dossier-stelsel) bij het ordenen der zich nieuw vormende archieven van openbare bestuurscolleges is aan te bevelen; het vergemakkelijkt het gebruik der stukken en het is, zij het met eenige moeite, ook uitvoerbaar. 2°. De aanvaarding van het thans aanbevolen zoogenaamde Decimale stelsel in zijn geheel is daarentegen aan ernstige bedenkingen onderhevig, zoolang het vasthoudt aan het zoogenaamde Bibliographische systeem, dat voor archieven niet is aan te bevelen; de Decimale nummering heeft die groote, misschien niet weg te nemen bezwaren. 3°. Voordat men het Registratuur-stelsel aanvaardt, is het gewenscht, om (behalve over de archieven, die men in het stelsel wil opnemen, en over de wijze van inrichting der dossiers als doorloopende of enkele) ook te beslissen over de vraag, of eene chronologische rangschikking der dossiers (met systematischen kaart-index) voor het gebruik voldoende is, en zoo neen, om (liefst in overleg met andere gemeentebesturen) zelf een systeem van ordening der dossiers in gemeente-archieven vast te stellen, waarbij ook de vraag, of de nummering der dossiers al dan niet volgens het Decimale stelsel zal plaats hebben, overwogen moet worden. S. MULLER Fz. Het Nederlandsch Economisch-historisch archief. Geheel in het midden latende, of Mr. Muller mijn stukje over bovengenoemd onderwerp wat vluchtig gelezen heeft, dan wel of ik mij onduidelijk heb uitgedrukt, moet ik allereerst zeggen, dat in de repliek mijn meening op verschillende punten niet geheel juist is weergegeven. Gaarne maak ik dus van de gelegenheid gebruik, om die nader toe te lichten. Natuurlijk zal ik mij nu tot de hoofdzaken bepalen. De gedrukte jaarverslagen, rekeningen enz. kunnen buiten bespreking blijven. 191 Wat de „bepaald oude koopmansboeken" betreft, neem ik gaarne nota van de verklaring van Mr. Muller, dat er inderdaad een en ander voor pleit, om ze in een oud-archiefdepót te deponeeren. Ik vertrouw, dat hij zijn grooten invloed bij het bestuur van het Economisch-historisch archief zal willen aanwenden, om dit er toe te brengen, de betrokken stukken uit eigen beweging aan de plaatselijke archieven aan te bieden. Maar nu komen we tot de kern van de zaak: de archieven der moderne fabrieken en der belangrijke handelsfirma's. Beiden, Mr. Muller en ik, wenschen wij deze bewaard te houden. Doch, terwijl de heer Muller ze alle naar Den Haag wil brengen, komt het mij om medegedeelde redenen wenschelijk voor, ze zooveel mogelijk te laten ter plaatse, waar ze ont staan zijn. Mijn ideaal zelfs zou zijn, dat elke groote firma zoo fier op haar archief was, dat zij er niet aan dacht, om het uit handen te geven, doch integendeel het als een onafwijsbaren plicht beschouwde, om zelf de zorg voor de bewaring, de ordening en de bruikbaarmaking op zich te nemen. En ik ben er van overtuigd, dat de thans nog bestaande handels- en bedrijfsfirma's van eerbiedwaardigen ouderdom, zij, die in den firmanaam zonen met een dubbele o plegen te schrijven, wier geschiedenis nauw samenhangt met, neen sterker, deel uitmaakt van die der steden, waar zij gevestigd zijn, zich niet door de lokstem van de reizigers van het Econo misch-historisch archief zullen laten verleiden, om zich van hare archieven te ontdoen. Doch niet alle kooplieden voelen zooveel voor hun archiefintegendeel er zijn velen, die de zich elk jaar opstapelende papiermassa met leede oogen aankijken en er geen been in zien, om, als de bergplaats vol is, een flinke opruiming te houden. Om deze archieven is het te doen. Wenscht men deze ter plaatse bewaard te houden, dan zal men in den regel terecht moeten komen bij de gemeente-archieven. Laat ons nu zien, welke bezwaren de heer Muller hiertegen aanvoert. In de eerste plaats zegt hij, dat dergelijke versnippering het kostbare materiaal zou verspreiden. Mag ik hiertegen opmerken, dat van versnip pering alleen sprake kan zijn, als men iets bijeenzijnds en bijeenbehoorends uit elkaar rukt, doch deze handelsarchieven over het geheele land verspreid zijn en onderling geen samenhang hebben, ja, zegt de heer Muller, alles goed en wel, maar als zij alle bij elkaar zijn, zal de gelegenheid om ze te gebruiken en te bestudeeren zoo gemakkelijk zijn. Als het uitsluitend en alleen om deze stukken te doen is, ja dan zeker, doch wil men ze bestudeeren in verband met het milieu, waarin ze ontstaan zijn, dan zit men met de handen in het haar. Maar bovendien, heeft men er ooit aan gedacht, om b.v. voor het gemak van kerkhistorici alle kerkelijke archieven, alle klooster archieven bij elkaar te sleepen? Heeft misschien Dr. Bredius ooit den

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 11