108 vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde: een studie over de houding van den H. Stoel bij de secularisatie van het Sticht, 1528—1532; een bijdrage over den Poolschen resident Francesco Mollo, 16761722; in de Analectes pour servir a l'histoire ecclésiastique de la Belgiqueeen bijdrage over den treurigen toestand der Leuvensche hoogeschool in 1583; waarmede de lijst nog volstrekt niet is uitgeput. Een groote hoeveelheid materiaal werd verder verzameld voor de geprojecteerde uitgaven van de Commissie van advies, welke in de termen vielen. Het zijn de nrs. 15 en 48 van het Overzicht, betreffende Romeinsche bijdragen over de verbreiding der hervorming in Nederland van 1530 tot 1602 en over het Nederlandsch katholicisme der 17e en 18e eeuw. Tusschen dit werk door moest directoriaal toezicht geoefend worden op den arbeid van Dr. Orbaan, in 1909 opgevolgd door Dr. Q. J. Hoogewerff. In welk een levende behoefte het Instituut voorzag, blijkt uit het groote aantal der inlichtingen, die voortdurend door landgenooten en buitenlanders aan den directeur gevraagd werden. De jaarverslagen, gevoegd bij de Ver slagen van 's Rijks oude archieven, zijn ook in dit opzicht welsprekend. Wat daaruit echter niet blijken kan, dat is het vele, dat de bezoekers van Rome aan hun persoonlijken omgang met Dr. Brom te danken hebben. Een Hollander, welke in de laatste jaren Rome bezocht, leerde bijna zeker deri leider van het Nederlandsch Historisch Instituut kennen, want wie ook slechts eenigszins nader met het Romeinsche leven in aanraking wilde komen, wendde zich om hulp en vooilichting tot Dr. Brom, als den man, welke de macht en den wil bezat om die te geven. Een paar regels, een korte mondelinge aanbeveling van hem, waren voldoende om den onbekenden vreemdeling den toegang te verschaffen tot de belangrijkste en meest verborgen schatten van de Eeuwige Stad. Wie arbeiden wilde in het archief of de bibliotheek van het Vaticaan, wie het college in hand schriftenkunde wenschte te volgen, dat met ongehoorde liberaliteit temidden van de wereldberoemde pauselijke codices door één der geleerde custo den voor belangstellenden wordt gegeven, wie een audiëntie bij den Paus begeerde of een hooge kerkelijke plechtigheid wilde bijwonen, hij werd zonder onderzoek toegelaten als Dr. Brom hem aanbeval. En welk een uitnemende vriendelijkheid ondervond de bezoeker van het Instituut Dr. Brom gaf altijd meer dan men hem vroeg, hij toonde belangstelling, hij ried den vreemdeling en overlegde met hem. Bezwaren bestonden voor hem niet of werden lachend overwonnen. Wat wonder dan, dat hij, die eens de bekoring van dezen humanen geest had ondergaan, zich aan getrokken gevoelde tot den directeur en gaarne de Woensdagmiddag recepties in het Instituut bezocht. Wel hem, die tenslotte de genegenheid van Dr. Brom mocht winnen. Hij vond na afloop der werkuren steeds 109 een gul onthaal binnen de gastvrije muren van het Nederlandsch Instituut, dat, dikwijls verplaatst, altijd het eigen en belangrijke stempel bleef dragen van zijn directeur. Hier kon men de persoonlijkheden leeren kennen, die Dr. Brom naar zijn smaak om zich heen verzamelde, hier leerde men, voor alles, in verstandelijke of hartelijke gesprekken, den levendigen geest en het gulden gemoed waardeeren van den man, zonder wien velen zich Rome nauwelijks zullen kunnen voorstellen. A. MEERKAMP VAN EMBDEN. Diplomatieke bescheiden in het archief der Staten van Zeeland. Het is niet altoos het meest invloedrijke lid eener vergadering, dat zijne stukken het zorgvuldigst bewaart. Voor de beteekenis van Zeeland in het bondgenootschap der Vereenigde Gewesten zegt het daarom niets, wanneer het van de bescheiden, die het als lid der Unie ontving, meer dan de andere provinciën heeft behouden. Maar het feit, dat dit het geval is gelijk mij verzekerd is door personen, die met verschillende gewestelijke depots vertrouwd zijn mag wel in wijderen kring bekend gemaakt worden, omdat de in Zeeland berustende archivalia bij onderzoekingen naar onder werpen van algemeenen aard niet behooren te worden verwaarloosd. Eenige toelichting betreffende de wijze, waarop Zeeland in de Unie vertegenwoordigd was, acht ik niet overbodig. Ik zie echter af van de eerste jaren van het bestaan van het bondgenootschap, omdat de regelingen toen een voorloopig karakter hadden en de provincie zich nauwelijks aan de eene aangepast had of eene andere kwam haar verdringen. Met het jaar 1588, waarin na het vertrek van den graaf van Leycester de Raad van State eene nieuwe instructie ontving, kan dit beknopte overzicht ge voegelijk beginnen. Het is bekend, dat de Nederlanders verschillende zaken aan dien Raad waarin twee Engelschen zitting hadden hebben onttrokken en overgebracht naar de Staten-Generaal, die daardoor zooveel te doen kregen, dat zij van 1593 af permanent bijeen moesten zijn. De Staten van Zeeland hebben 18 September 1591 gesproken over de „imper tinentie van de lanckdurige deputatiën" en „discoursgewijze" eene voor- loopige regeling gemaakt, volgens welke een gedeputeerde twee maanden uitblijven en in de tweede daarvan zijn opvolger inwijden zou. In October en November is deze regeling nader bevestigd en enkele jaren heeft men zich er in het algemeen aan gehouden. Toch beviel zij niet en daarom werd als vijfde punt op den beschrijvingsbrief voor de najaarsvergadering van 1594 de vraag gesteld, of het niet beter ware in de vergadering van H. H. M. één „gedurigen" gedeputeerde van wege Zeeland te hebben,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 9