102 Uitvoerig is het besluit van 1608 over de zegels en de zegelhandeling. De karspelzegels moesten worden gesloten in een karspelkist. Op die kist zouden drie sloten moeten worden gemaakt, waarvan een sleutel zou moeten worden bewaard bij den pastor en de andere bij de kerkvoogden, terwijl bij afgang of versterf van pastor en kerkvoogden bepaalde maat regelen moesten worden getroffen De acte moest worden „beredet" 2) voor den pastor, of voor een kerkvoogd en twee getuigen, die zouden kunnen lezen of schrijven. Ver volgens werd de acte in het protocol, dat bij den pastor berustte, inge schreven en door den „bereder" en de beide getuigen geteekend. Daarna kon zij worden verzegeld 3). Ingevolge deze ordonnantie werd een besluit genomen op de vergadering van de Oldambtsche classis van 10 April 1609, waar de verschillende formulieren werden vastgesteld voor een koopbrief, een „setbrief", een rentebrief en een huwelijksbrief, terwijl tevens een algemeene formula conclusionis werd vastgesteld. Dit recht is, zooals reeds werd opgemerkt, bij het Oldambtster land recht van 1618 erkend, althans niet weersproken. Omtrent huwlijksche voorwaarden wordt daar in het 4de boek (art. XVIII) gezegd, dat zij „in behoirlycke forma nae maniere ende recht van de plaetse" moeten worden opgemaakt en dat zij (ibid. art. XXIII), op straffe van nietigheid, binnen zes weken moeten worden verzegeld. Voor contracten rakende onroerende goederen geldt de oude bepaling van 1546, dat zij, op straffe van nietigheid, binnen het jaar moeten zijn verzegeld (ibid. art. LXXIX), terwijl omtrent de verzegeling nogmaals niets bepaalds wordt gezegd, maar art. LXXVIII enkel bepaalt: „Alle verzegelde brieven ende private schriftuyren met der contrahenten handen ofte by twee getuygen onderteyckent, die men met rechte niet straffen kan, meriteren vollenkomen gelove". Wij vinden dan ook in het Oldambt tusschen pastor en kerkvoogden ter eene en den drost ter andere zijde een concurreerende bevoegdheid: van beide zijn protocollen aanwezig van allerlei acten, al hebben blijkbaar pastor en kerkvoogden drukker toeloop gehad dan de drosten of ambt mannen. Hoe was ten slotte de zaak in Westerwolde gelegen? Ook daar trof men niet de rechtsbedeeling aan, die men in de Ommelanden vond In Wagenborgen, waar geen kerkvoogden waren, werden ingevolge Res. van Burg. en Raad van 27 April 1610 twee personen aangewezen om hun functies waar te nemen (vgl. Statuutboek). 2) „bereden": in publicam formam redigere. 3) Voor zegelgeld werd 12 st. Brabants berekend, voor schrijfgeld met de billijkheid rekening gehouden. 103 en ook daar gaf het landrecht van 1567, zooals wij zagen, geen bepaald voorschrift, al zei het een en ander omtrent het bezegelen met het zegel van den landsheer en werd bij een testament bezegeling door den biecht vader en de noodzakelijkheid van twee getuigen voorgeschreven. In de praktijk echter heeft in de zeventiende eeuw en later blijkbaar gegolden, dat verzegeling voor pastor en kerkvoogden alleen toegestaan was bij huwlijkscontracten en testamenten, terwijl bij alle andere acten verzegeling noodig was voor den ambtman of drost, of voor den richter. Het schijnt echter, dat pastor en kerkvoogden zich niet altijd hebben gehouden binnen de hun voorgeschreven grenzen. Van daar dat drost en richteren van Wedde en Westerwolde, Bellingwolde en Blijham tot Burg. en Raad in 1710 een request richtten, waarbij zij op de hieromtrent be staande misstanden wezen, waarop Burg. en Raad bij resolutie van 3 Juli 1710 nog eens nadrukkelijk bepaalden, dat het recht van pastor en kerk voogden op dit stuk alleen gold voor huwlijkscontracten en testamenten, niet voor verzegelingen van onroerende goederen enz. Nog op andere wijzen trachtten de ingezetenen van Westerwolde de in deze materie getroffen maatregelen te ontduiken, door n.l. in de huwlijkscontracten en testamenten bij wijze van insertie bepalingen omtrent onroerende goederen als verdeelingen van goederen, uitkoopen enz. op te nemen. Ook dit werd verboden en bij placcaat van 13 November 1762 handhaafden Burg. en Raad de oude bepalingen nog eens uitdrukkelijk. Tot de plaatsen, waar deze bepalingen golden, behoorden ook de in de zeventiende, en vooral in de achttiende eeuw, in bloei en omvang toenemende stadsveenkoloniën, waar naar den aard der zaak talrijke overeen komsten, ook betreffende scheiding, deeling en betreffende overgang van on roerende goederen gesloten werden. De bewoners der veenkoloniën, welke op Westerwoldsch gebied waren gelegen, mochten dergelijke contracten niet door pastor en kerkvoogden laten bezegelen, maar door den ambtman of den richter. Oude-Pekela behoorde gedeeltelijk onder het Oldampt, ge deeltelijk onder het Westerwoldsche, en aangezien de predikant woonde in het Westerwoldsche, waren alle ingezetenen steeds genoodzaakt geweest „na andere en afgelegen plaatzen" te gaan, om daar hun koopbrieven te laten bezegelen, een en ander „tot hun merkelijk ongerijf". De Oldampster ingezetenen van Oude-Pekela klaagden in het begin van 1787 hierover bij Burg. en Raad van Groningen. Hun kolonie was zoo aangegroeid, dat meer dan een derde gedeelte der ingezetenen behoorde tot het Oldampt. Burg. en Raad betoonden zich geneigd, aan de bezwaren der bewoners van Oude-Pekela tegemoet te komen: bij resolutie van 15 Februari 1787 gaven zij den predikant de bevoegdheid tot bereding en bezegeling Vgl. Requestboek.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 6