100
recht tusschen vremde parten niet mogen versegelen van erfachtigh goet
noch van hylicksvoorwoorden, ofte men sal die segulatie met recht
mogen straffen 2).
In de Ommelanden werd dus voortaan gezegeld door de richters en
grietluiden en de daarmede gelijk gestelden, aan wie in 1803 opvolgden
de gequalificeerde zegelaars. Een dergelijke regeling was niet bezwaarlijk
wegens het groote aantal rechtstoelenpartijen behoefden dus, wanneer
zij hun acten wilden laten bezegelen, niet telkens een groote reis af te
leggen. De richters, grietluiden enz. zegelden met hun persoonlijk zegel.
In de overige deelen van de provincie was de zaak eenigszins anders
gelegen. In de stad golden natuurlijk afzonderlijke bepalingen: daar
zegelden Burg. en Raad, in sommige gevallen met het groot-, in andere
met het klein-stadszegel.
In de stad jurisdictie van Ooorecht en Sappemeer zegel
den de ambtlieden. De geringe uitgebreidheid dezer jurisdictie maakte
hier geen andere voorzieningen noodzakelijk. Anders was het in de beide
laatste deelen van de provincie, de Oldambten en Westerwolde.
De eerste bestonden uit Wold- en Kleioldambt, aanvankelijk met één,
sinds 1623 elk met een afzonderlijken, door de stad Groningen (sinds
1749 door den erfstadhouder) aangestelden drost (ambtman). Het Klei
oldambt, waarin de kerspelen Termunten, Borgsweer, Woldendorp en
Wagenborgen lagen, bestond slechts uit één rechtstoel, terwijl het Wold-
oldambt met de kerspelen Zuidbroek, Noordbroek, Scheemda, Nieuw-
Scheemda, Eexta, Westerlee, Winschoten, Beerta, Nieuw-Beerta, Finster-
wolde, Oostwold, Nieuwolda, Midwolda, Meeden, Veendam, Wildervank,
Nieuwe Pekela, een deel der Oude Pekela vier rechtstoelen telde: Zuid
broek, Winschoten, Midwolde en Finsterwolde, waar de ambtman beurte
lings zitting hield.
Geen wonder, dat daar de gewoonte, dat de kerspellieden hun acten
lieten zegelen voor de geestelijke overheid, bleef voortbestaan en dat de
predikanten daar het recht der oude cureiten hadden overgenomen.
Echter aanvankelijk niet naar den zin van Burg. en Raad van Gro
ningen. Deze meenden met deze gewoonte, misschien omdat zij aan de
Paapsche superstitiën herinnerde, te moeten breken en vaardigden 16 Mei
1607 „om moverende redenen" een mandaat uit, waarbij zij geboden,
dat de pastoren der beide Oldambten zich na den laatsten Mei van dat
1) Onderhandsche verzegeling was natuurlijk toegelaten, tusschen geestelijken
evengoed als tusschen andere partijen.
2) Bos' interpretatie van de bepalingen in het concept-landrecht van 1550 zou
meebrengen, dat ook nu testamenten voor de predikanten opgesteld konden worden.
Daar van een dergelijke gewoonte geen spoor bewaard is, heeft Bos blijkens een
potloodaanteekening in margine dit punt nog nader willen onderzoeken. (P. A. M.)
101
jaar zouden moeten onthouden van het verzegelen „van hilixvorworden
ende andere contracten, hoedanich die oock sijnn ende wesen moegen,'
bij pene, dat die brieven zouden gelden „niet anders dan pamperen in
strumenten ende breven daeraen geen segelen hangen"
Tegen dit besluit werd vanwege „de Landschap" geprotesteerd. Eenige
afgevaardigden betoogden tegenover Burg. en Raad, dat hun voorouders
en zij het recht van zegelen niet alleen „over drie hondert jaren' hebben
uitgeoefend, [maar dat zij het recht ook niet kunnen missen, „om ver-
scheyden wichtige redenen ende insonderheyt wegen deses landen toestant
ende gelegenheyt". Burg. en Raad betoogden daartegenover, dat zij de
rechten der Oldambten (een teere juffergeenszins hadden willen bekorten
het was hun alleen te doen geweest om voorkoming van bedrog.
Bij resolutie van 30 Juni 1608 herriepen zij dan ook hun vorig besluit.
De oude toestand werd hersteldde ingezetenen van de Oldambten mochten
hun acten laten verzegelen bij degenen, die „na lofflyken heerkomen
gewoon waren dit te doen, bij den ambtman dus, maar ook bij pastor
en kerkvoogden, terwijl het zegel van Burg. en Raad ook van kracht was.
Het Oldambster landrecht van 7 Februari 1618 sloot zich hierbij aan,
voorzoover het omtrent de verzegeling iets speciaals zegt. Zoo bepaalt
art. LXX1I van het derde boek: Die een bondigh testament maken wil,
sal tselve bevestigen met des stadssegel, ofte met des drosten segel ende
twee getuigen, ofte oock met des karspelssegel ende twee getuigen. De
bezegeling met het karspelzegel geschiedde dan voor den pastor met
getuigen 2).
1) Acteboek van Burg. en Raad.
2) Bepaalde zegels van het kerspel hadden in den katholieken tijd niet bestaan
de kerkheer had met zijn zegel gezegeld. In de Ommelanden zegelden na de
reductie richteren en grietmannen met hun eigen zegel, ook al zeker omdat rechtstoel
en karspel geen gelijksoortige begrippen waren. Het eerste artikel van de ordon
nantie van Burg. en Raad van 30 Juni 1618 bepaalde dan ook, dat alle kerspelen
in de Oldambten, die dit wenschten, een afzonderlijk kerspelzegel zouden mogen
laten maken. Hieraan werd voldaan: verreweg de meeste zegels van de Oldambster
kerspelen zegels van de Ommelander kerspelen, die nergens toe gediend zouden
hebben, aangezien de volmachten der Ommelander kerspelen het recht van bezegeling
misten, bestaan niet vertoonen de patroons van de kerspelkerken, bijv. Winschoten
St. Vitus; FinsterwoldeSt. StephanusBeettaSt. Laurentius; Midwolda: St.Jan Baptist
Heiligerlee en WesterleeSt. GeorgeWagenborgenSt. Petrus enz., of een kerk
Noordbroek, Nieuwe-Pekela, Woldendorp enz. Enkele vertoonen een geestelijke
zonder kenteekenen, zoodat dus niet kan worden uitgemaakt, of hier een bepaalde
heilige bedoeld is. Alle nog aanwezige kerspelzegels zijn van de 17de eeuw of later.
Van enkele is bekend, dat zij bij bepaald besluit door Burg. en Raad zijn vastgesteld,
zooals het wonderlijke zegel van Veendam, dat 30 October 1657 werd verleend, en
Nieuw-Scheemda, hetwelk, krachtens besluit van Burg. en Raad van 22 Januari looi,
mocht zegelen met een zegel, voorstellende de profeet Nehenna. Bij resolutie van
15 Februari 1787 ontvingen nog de ingezetenen van het kerspel Oude^Pekela een
zegel: een vrouw met een kindje aan de hand, toeloopende op het Groningsche
wapen, met opschrift: Groningae cura.