haar programma reeds begonnen is. Dat zij er dus geen oogenblik aan
zou kunnen denken, om aan ons eventueel verzoek gevolg te geven, springt
in het oog: ons verzoek zou dus stellig geen doel treffen.
S. MULLER Fz.
Het recht van zegelen van pastor en kerkvoogden in
Stad en Lande
Ten einde de rechtsgeldigheid van bepaalde acten te verzekeren werd
in de XVD eeuw op het platteland van Groningen de bezegeling met
een „onstrafbaar (onstraffelijk) zegel" vereischt binnen zekeren tijd na de
„belijing" der acte.
Zoo besloten Burg. en Raad van Groningen den 8sten Januari 1546
in den gemeenen Oldambster warf met betrekking tot den termijn, waar
binnen de acte bezegeld moest worden, dat in de, onder het rechts
gebied der stad behoorende, Oldambten acten van koop, erfscheiding,
verwisseling en hypotheek van landen, vaste goederen en renten, mits
gaders van compromissen „binnen jaer ende dach myt ghenoichsamen ende
loffweerdighen seghell ende brieven" bevestigd moesten worden, een en
ander op straffe van nietigheid. „Ende hylixvorworden", vervolgt deze
ordonnantie „sal men bynnen jairs beseghelen laten, offte dat sail ghaen
nae landtrecht" 2).
Wat werd echter onder onstrafbaar zegel verstaan? Wier zegel kon
aan de betrekkelijke acten rechtskracht verzekeren?
Op deze vraag, welke wij hier verder zullen bespreken, geven de
landrechten, die uit den tijd vóór de Reductie van 1594 bekend
zijn, weinig licht. Voor de eigenlijke Ommelanden, d. i. het gebied,
dat Hunsingo, Fivelgo en het Westerkwartier omvatte, heeft alleen het
ontwerp-Ommelander landrecht van 1550, dat evenwel nooit tot landrecht
verheven is, enkele bepalingen, die op dat stuk inlichtingen geven. Wij
lezen hier boek II.
J) Onder een aantal aanteekeningen van wijlen mr. P. G. Bos, rakende de
geschiedenis der provincie Groningen, werd ook onderstaand bijna voltooid opstel
door mij aangetroffen. De bouwstoffen daartoe werden in Dec. 1912 door hem op
het Groningsche archief verzameld, maar de kwaal, die hem spoedig daarop weder
op het ziekbed wierp, heeft de voltooiing verhinderd. Daar het stuk mij voor de
kennis van de Groningsche rechtsgeschiedenis belangrijk voorkwam, en met behulp
van de aanteekeningen vrijwel geheel af te werken was, heb ik, na de vriendelijke
toestemming van Mevrouw Bos—Rijkens daartoe verkregen te hebben, in het tijd
schrift van onze vereeniging ruimte voor deze publicatie gevraagd. De inhoud van
deze studie is geheel van Bos, en waar hij betreffende een enkel vraagpunt met
zich zelf nog niet tot klaarheid gekomen was, heb ik niet beproefd een oplossing
te geven, maar hiervan in een noot melding gemaakt. P. A. Meilink.
2) Reg. van het Gron. Arch.: Hs. in folio Nr. 12, fol. 199.
Art. 62. Vullenkoemen bewijs van segell ende brieven.
Segell ende brieven, de men myt rechte nyet straffen kan, ende
instrumenten van notarien bij de stadt ende lande togelaeten, behoert men
in allen saeken vullenkomen geloeve te geven.
Art. 63. Pastoeren ende andere geestlike lueden moegen
niet versegelen.
Pastoeren ende ander geestlyke lueden, uutgesecht prelaeten, soelen
na lantrecht tusschen vremde parten neet moeghen versegelen van arff-
achtich guet, noch van hylixvorworden, off men sal de segelatie myt
recht moegen straffen
Blijkt dus de bevoegdheid acten te mogen bezegelen in het algemeen
in de Ommelanden aan de geestelijken, voor zoover zij zelf geen partij
waren, reeds ontnomen te zijn, bij het opmaken van testamenten, waarbij
zij uit den aard der zaak nauw betrokken waren, schijnt hun medewerking
nog niet uitgesloten te zijn.
Terwijl het Oldambster landrecht van 1471 over ons onder
werp zwijgt 3), heeft het landrecht van Wedde en Westerwolde
van 4 December 1567 hierover de volgende artikelen:
Art. CXIV. Item zegel und breve sullen bundich wesen in erflicke
goederen.
Art. CXV. Item ein testament bundachtich te wesen sal wesen be
schreven und besegeit van synen bichtvader, daer oick by geeischet twe
tughen
Art. CXVI. Item in allen saken, die des Heeren zegel begeert, die
en sal niet meer gehouden wesen tho geven voert zegel dan einen olden
schilt ende voert schryven van een doem drye Groeninger stuver.
Ook hier blijkt de geestelijke voornamelijk werkzaam geweest te zijn
bij het opstellen van testamenten, al schijnt zijn medewerking bij andere
acten niet uitdrukkelijk te zijn uitgesloten.
Na de Reductie ontstond meerdere vastheid op dit gebied.
In het Ommelander landrecht van 31 October 1601 vinden
wij principieel, naar tijdsomstandigheden gewijzigd, hetzelfde opgenomen
aangaande dit onderwerp als in het ontwerp van 1550, namelijk in het
tweede boek de volgende artikelen
Art. 61. Segel ende brieven die men met recht niet straffen kan,
behoort men in allen saken vollencomen geloven te geven.
Art. 62. Pastoren ende andere geestlycke luyden sullen naer Land-
1) Reg. Gron. Archief: Hs. in folio nr. 272.
2) Tenzij men hier art. 47 wil aanvoeren: Papen tuychenisse ontvanget men
umme die echtschup unde ein boeckinge ende beteringhe.
98
99