166 Bij Kon. besluit van 29 December 1914 is 1°. aan F. H. Ross, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als adjunct-commies bij het Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, en 2°. als zoodanig benoemd Jhr. Mr. Th. van Rheineck Leyssius te 's-Gravenhage. Kaapsche documenten. De heer W. H. van Braam, te Arnhem, oud-officier bij de Nederlandsche marine, heeft aan het Algemeen Rijks archief ten geschenke aangeboden een verzameling bescheiden, afkomstig van Mr. Joachim baron van Plettenberq, die van 1774 tot 1783 gouverneur is geweest van de Kaap. Behalve een paar merkwaardige verslagen van reizen tusschen 1776 en 1780 in het Kaapsche land, bevatten deze papieren onder meer ook de belangrijke briefwisseling van Van Plettenberg met verschillende Nederlandsche en Fransche legerbevelhebbers en zee-officieren in het kritieke tijdperk 17801784, toen het alleen aan krachtige hulp van de Franschen te danken was, dat de Kaap ons niet door de Engelschen werd ontnomen. Om die reden en ook als aanvulling van de daar reeds van vroeger berustende Kaapsche documenten maakt deze schenking voor het Algemeen Rijksarchief een aanwinst uit van beteekenis. Aan den schenker is de dank der Regeering betuigd. (De Nieuwe Courant27 Jan. 1915.) In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1 Maart 1915 leest men het volgende Mr. Dr. J. C. O ver voor de. Heden is het vijf-en-twintig jaar geleden, dat de tegenwoordige Leidsche archivaris bij het archiefwezen in functie is getreden, nml. als rechtskundig ambtenaar bij het Utrechtsch gemeente-archief. Hetgeen door hem in die kwarteeuw werd gedaan, wettigt het ten volle, dat zijn jubileum wordt herdacht. Als wij dit tijdperk overzien, dat valt als Overvoorde's kenmerkende trek allereerst in het oog: zijn werkkracht en werklust. Op elk der plaatsen, waar hij achtereenvolgens kwam, liet hij daarvan de bewijzen achter. In Utrecht vatte hij terstond na de voltooiing van zijn proefschrift over de „Ontwikkeling van den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland" een groote en nuttige archivalische bronnenpublicatie aan over de Utrechtsche gilden, door zijn opvolger, rnr. Joostino, met hem voltooid (189697), toen Overvoorde reeds in Februari 1892 als archivaris de leiding van het Dordtsche Gemeente-archief gekregen had, die hij tot 30 April 1901 behield. Daar, in Dordrecht, ontplooide zich Overvoorde's werkzaamheid in al haar omvang. Naast de bronnenpublicatie van de rekeningen der Dordtsche gilden (1894) gaf hij in 1898 den Catalogus der Boekerij, in het volgend ;aar dien der Prentverzameling dier gemeente uit, terwijl hij met kracht 167 de inventarisatie van het archief ter hand nam. Maar hij leefde ook buiten het archiefbureau en daar kregen vooral de monumenten van geschiedenis en kunst zijn liefde. Hij stichtte de vereeniging Oud-Dordt, nam het initiatief tot de restauratie van de Groote Kerk, stichtte de Ver. tot Instandhouding van Oude Gebouwen te Dordrecht en gaf in haar opdracht met Van der Kaa en Schotel een beschrijving dier oude gebouwen uit (1900). Van hem ook ging het initiatief uit tot de stichting van den Nederlandschen Oud heidkundigen Bond, waarvan hij jarenlang secretaris en daarna voorzitter was, en die aan organiseerend werk eenerzijds en aan redding van monumenten anderzijds reeds zooveel heeft tot stand gebracht, waarbij Overvoorde's krachtig medewerken zeker een onmisbare factor was. Ook de instelling van de Rijkscommissie voor de beschrijving der monumenten van Geschie denis en Kunst bijvoorbeeld, is op aandrang van den Bond geschied en Overvoorde's benoeming tot lid dier commissie was zeker eene erkenning voor hetgeen hij daartoe had bijgedragen. Intusschen was hij met 1 Mei 1901 archivaris van Leiden geworden, weldra ook conservator van het stedelijk museum de Lakenhal en deze nieuwe, rijke werkkring gaf hem gelegenheid tot een vruchtbaar dóór werken. Het archief dankte hem reeds spoedig (1904) een catalogus van de bibliotheek, in 1906 en 1907 gevolgd door een drieledigen catalogus van de prentverzameling. Twee inventarissen bovendiendie der archieven van de godshuizen (1913) en die van de stadsheerlijkheden en vroon wateren (1914). Weldra zullen andere inventarissen volgen. De Lakenhal waarover hij reeds in 1902 met W. Martin een plaatwerk uitgaf kreeg in 1908 een nieuwen catalogus der schilderijen, in 1914 een der voorwerpen. Bovendien was hij zoo gelukkig in dit tijdperk belangrijke aankoopen te doen en geschenken te krijgen wij denken aan de stukken van Van Goyen, Jan Steen, Dou en Brekelenkamp, eenerzijds, aan die van Rembrandt en Van Mieris anderzijds. En ook te Leiden zette hij het in Dordt begonnen werk ten behoeve der belangstelling in de monumenten voorthij richtte er de vereeniging Oud-Leiden op, in wier opdracht hij in 1907 met W. C. Mulder een be redeneerde lijst der Oude Gebouwen te Leiden samenstelde. Tot de in stelling der Zuidhollandsche Archaeologische commissie nam ook weder Overvoorde het initiatief. Voeg bij dit alles een groote publicistische be drijvigheid in verschillende wetenschappelijke en algemeene tijdschriften, een werkzaam aandeel in de redactie van het Bulletin van den N. Oud heidkundigen Bond en van het Leidsche Jaarboekje, het lidmaatschap van tal van commissies, het aandeel in tal van tentoonstellingen, waarvan wij slechts de historische tentoonstelling te Dordrecht in 1897 en de Rembrandt- tentoonstelling te Leiden in 1906 memoreeren, omdat Overvoorde in beide gevallen er de voorzitter en de ziel van was, het aandeel ook in verschil-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 38