162 waarvan men het gemis in Spanje dikwijls betreurt, meen ik toch, dat in dat opzicht wij bij Spanje achterstaan." Het onderzoek van Dr. Wieder naar Oudhollandsche kaarten heeft de gewone voorstelling, dat Blaeu, Janssonius en andere Noordnederlandsche cartografen der 17de eeuw op de atlassen van Ortelius en Mercator, beide het werk van Zuidnederlanders, hebben voortgebouwd, doen wan kelen. Zeer vele gegevens zijn nu reeds gewonnen voor de geschiedenis der ontwikkeling van de Noordnederlandsche cartographie. In de opsom ming van de merkwaardige kaarten, die hij in Spanje heeft aangetroffen, kan Dr. Wieder na de vermelding van plattegronden van Leiden, Emden en Leeuwarden door Pieter Bast zich niet weerhouden dezen wensch te uiten: „Er moest een middel zijn deze kostbare zaken voor ons land te verwerven. In Spanje hebben zij geen de minste beteekenis." De vraag: „Wat heeft het Spaansche gouvernement onder Karel V en Philips II gedaan om een nauwkeuriger topographische kennis van de Nederlanden te verkrijgen, en wat is hiervan in Spanje te vinden?" moet in hoofdzaak beantwoord worden met eene verwijzing naar den atlas van Sorooten en de verzameling plattegronden van Jacobus van Deventer. Over de laatste is Dr. Wieder met opzet beknopt, omdat er eenige litera tuur over bestaat en de uitgave ervan door de firma Martinus Nijhoff ter hand genomen is. Alleen vestigt hij de aandacht op de omstandigheid, dat deze verzameling plattegronden ongetwijfeld voor strategische doeleinden vervaardigd is. Over den atlas van Sorooten of liever de atlassen, want er zijn er twee is de schrijver meer uitvoerig. Het tweede ge deelte zijner studie, dat in de Januari-aflevering van 1915 opgenomen is, is er geheel aan gewijd. Sorooten blijkt een opdracht te hebben ontvangen van den hertog van Alva, die voor zijne militaire bewegingen kaarten en plattegronden noodig had. Hij heeft de bedoeling begrepen en in 1573 zijn atlas aan geboden, ofschoon deze niet aan hooge eischen voldeed, opdat men daarvan aanstonds gebruik zou kunnen maken. Dit is de Brusselsche atlas, die naar Dr. Wieder meent, nooit naar Spanje opgezonden is geweest. Er werd van Sorooten echter beter werk verlangd, dat hij eerst in 1592 heeft kunnen voltooien; dit is de atlas, welke tusschen 1598 en 1614 uit Brussel is vervoerd en zich nu te Madrid bevindt. Dr. Wieder zegt hiervan: „Het behoeft wel geen betoog, dat zijn werk, al kwam het niet tot zijn recht, voor ons toch om zijn documentaire waarde van onschatbare be teekenis is. Een reproductie der kaarten uit zijn Atlas, welke op eigen waarneming berusten, zal de kennis van ons land in den tijd, dat onze onafhankelijkheid werd bevochten, zeer verrijken. Ik onderschrijf gaarne het pleidooi ten gunste van reproductie door Bayot in 1907 gehouden. Hoewel een kostbare arbeid, is er misschien, na herstel der normale tijds- 163 omstandigheden, iets op te vinden. De kaarten der Nederlandsche pro vinciën interesseeren natuurlijk elk één provincie in het bijzonder Wanneer iedere provincie er iets voor over heeft, ontstaat de mogelijkheid het werk der reproductie in Spanje te laten verrichten." Dr. Wieder beschrijft dan uitvoerig de verschillende kaarten. Voor reproductie zouden voor ons land in aanmerking komen XI. Kusten van Friesland en Groningen en de Noordzeekust van Duitschland. XII. Holland zuidelijk tot Leiden, Utrecht, Gelderland boven den Rijn, Overijssel, Drente, het zuiden van Friesland en Westfalen. XIII. De Nederlanden van de Lek in het Noorden tot Luik en Brussel in het Zuiden. XXIX. Groningen en Oost-Friesland. XXXI. Drente, Overijssel en een gedeelte van het aangrenzende Duitschland. XXXII. Gelderland. XXXIII. Limburg, Gulik, Keulen, een gedeelte van Luik. XXXIV. Brabant. XXXV. Holland, Utrecht. XXXVI. Zeeland en de Zuidhollandsche eilanden. XXXVIII. Friesland met de eilanden en zandplaten tusschen Friesland en Noordholland. Zooals Dr. Wieder in de aangehaalde woorden heeft laten uitkomen, zijn de tijdsomstandigheden voor de uitvoering van een dergelijk plan niet o-eschikt. Maar men kan het in gedachte houden. K. H. Berichten. Staatsbegrooting. Het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer omtrent het Vijfde Hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1915 bevat het volgende: Vide Afdeeling. Kunsten en Wetenschappen. Bezuiniging. Terwijl op het geheele hoofdstuk, dat aanvankelijk een bedrag van 43119653.— aanwees, de naar verhouding kleine som van ƒ478376.—, derhalve 1/90 is bezuinigd, zijn de credieten voor kunsten en wetenschappen, die toch reeds niet ruim waren, onevenredig verminderd met ongeveer twee ton, zoodat met inbegrip van de kredieten voor de universiteitsbibliotheken, aan „Kunsten en Wetenschappen" ongeveer 1/8 is ontnomen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 36