160
werd geopend met het eerste algemeene verslag betreffende de Italiaansche
staatsarchieven over het tijdvak 1912—1913, van de hand van Dr. Casanova.
Het stuk, dat ook afzonderlijk verscheen, is aangekondigd in het Ned.
Archievenblad Als een aanvulling van het opstel kan beschouwd
worden de studie van denzelfden schrijver over de provinciale archieven
in Zuid-Italië en Sicilië. Deze archieven dagteekenen van 1812 en ressor
teerden onder het centrale staatsbestuur. Zij werden beschouwd als onder
deden van de algemeene archieforganisatie, waren uniform geregeld en
werkten daardoor voortreffelijk. Het eenige wat deze instellingen onder
scheidde van de hoofdarchieven in Napels en Palermo was, dat het ambtenaars
corps op zichzelf gehouden en slechter gesalariëerd werd. De klachten
hierover hadden allerlei beloften van regeeringszijde tengevolge, die echter,
na de vereeniging der Italiaansche staten, te niet gedaan werden bij het
vaststellen van de gemeente- en provinciale wet d.d. 20 Maart 1865, waarbij
het beheer van de archieven in de provinciën gemaakt werd tot een pro
vinciale zaak. Toen begon de ellendeIn het Zuiden werden voortdurend
andere bewaarplaatsen aangewezen en door het telkens verhuizen leden de
archivalia belangrijke schade. In het Noorden bleven de stukken opgehoopt
bij de afzonderlijke administraties, wat een kostbare en ondoelmatige
bewaring medebracht. Zeer wenschelijk zou het derhalve zijn, zoo de oude
toestand hersteld werd. Een belangrijke stap om daartoe te komen werd
gedaan bij het vaststellen van het archiefreglement d.d. 2 October 1911,
waarbij eigenlijk alles wat betreft de provinciale archieven gebracht werd
tot de competentie van het Ministerie van binnenlandsche zaken en de
provincies slechts belast bleven met het betalen der salarissen, het onder
houd der depots en de toepassing der disciplinaire voorschriften. Er is
dus alle hoop, dat binnen niet al te langen tijd het provinciaal archief
wezen weder geheel rijkszaak zal worden. -Belangrijk zijn verder de
studiën van R. Filangieri di Candida Gonzaga over de chronographie
van Zuid-Italië en van A. Traversa over de notariëele archieven. Onder
de rubriek Bibliografie geeft G. Vittani een bespreking van het
Annuaire betreffende de Belgische staatsarchieven, 1914, en de Neder-
landsche Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, 1912,
waarin de beide publicaties zorgvuldig vergeleken worden. De rege
lingscommissie voor het Internationaal congres van archivarissen en
bibliothecarissen, dat in 1915 te Milaan gehouden zou worden, heeft in
Juni en Juli 1914 aldaar vergaderd. Het uitbreken van den oorlog leidde
echter tot het uitstellen der verdere voorbereidende maatregelen.
A. M. v. E.
161
Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Ge
nootschap, XXXI, no. 6. XXXII, no. 1.
In de mededeelingen van Dr. F. C. Wieder over Nederlandsche
historisch-geographische documenten in Spanje, waarover in de vorige
aflevering een aan het Alg. Handelsblad ontleend bericht is opgenomen
en waarvan sedert het tweede gedeelte in het licht verschenen is, komt
een en ander voor, dat zeer de aandacht van de Nederlandsche archiva
rissen verdient.
Voor zijn tweeledig doel, het doen van cartografische nasporingen
ten bate van een werk over het eiland Manhattan en het instellen van een
onderzoek naar Oudhollandsche kaarten en in verband hiermede naar
documenten betreffende Oudnederlandsche reizen en ontdekkingen, heeft
de schrijver tal van Spaansche archieven, bibliotheken en musea bezocht,
waarin het verslag, door prof. Bussemaker uitgebracht omtrent zijn onder
zoek naar archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, hem
in het algemeen den weg wees. Overal werd hij zeer vriendelijk ont
vangen, zoodat hij de aangenaamste herinneringen aan den omgang met
de Spaansche bibliothecarissen, archivarissen, directeuren van musea en
andere geleerden heeft behouden. Ook van de archieven heeft Dr. Wieder,
zij het dan niet overal, een gunstigen indruk medegenomen. Van de
stukken in het archief van Simancas b.v., wier getal op 33 millioen geschat
wordt, acht hij de massa, waarvan slechts een zesde gedeelte overigens
van een internationaal standpunt bezien belangrijk is, niet afschrikwekkend.
„Het archief van Simancas is, ondanks alles, wat door onderzoekers hier
over gezegd is, zeer goed geordend. De verdeeling van de massa is
logisch en daardoor zeer eenvoudig. Het bij ons in den nieuwsten tijd
in de archieven als modern ingevoerde systeem, dat de documenten ge
ordend worden naar de administraties, waartoe zij oorspronkelijk behoord
hebben, heeft in de Spaansche archieven altijd bestaan. Het pleit alleen
tegen het vroegere beheer onzer archieven, dat het noodig was, dit natuur
lijke systeem opnieuw in te voeren." Ook van de inventarisatie van het
archief te Simancas gewaagt Dr. Wieder met lof. „Mochten er van ons
Algemeen Rijksarchief ook zulke schetsmatige inventarissen bestaan, dan
zou zulks het gebruik van dit rijke nationale depot zeer ten goede komen,
wanneer de autoriteiten, die dezen volksschat in stand houden, ertoe be
sloten, deze inventarissen te drukken in één samenvattend boekje, zoodat
men met één oogopslag het geheele archief kon overzien." Behalve op
de Guia de la villa y archivo de Simancas, door Don Francisco
Diaz Sanchez, wijst de schrijver op een beknopt overzicht van het Archivo
de Indias te Sevilla van de hand van Pio Zabala y Lera, om duidelijk
te maken, welke soort van overzichten hij bedoelt. „Bij alle voortreffelijke
eigenschappen, die onze archieven en onze archivarissen bezitten, en
i) XXIII, blz. 20.