94
schijnt ben ik toen echter niet duidelijk genoeg geweest, en ik wil dus
gaarne de taak, die de vereeniging zich gesteld heeft, hier nader toelichten.
De vereeniging, die het Economisch-historische archief opgericht heeft,
stelt zich ten doel om te stichten: le. een archief, waarin bijeengebracht
zullen worden: a. de enkele bescheiden betreffende oude, sedert lang
tenietgegane handelsfirma's en fabrieken, die nog blijken te bestaan, en
b. de archieven van handelsvereenigingen en fabrieken uit onzen tijd, die
hetzij onlangs geliquideerd zijn of alsnog geliquideerd worden, hetzij nog
bestaan maar met hunne oude paperassen geen weg meer weten2e. eene
bibliotheek, waarin oude pamfletten en andere gedrukte stukken, die be
langrijk zijn voor de geschiedenis van onzen handel, verzameld worden;
met de gepubliceerde jaarverslagen en rekeningen van groote handelsver
eenigingen, belangrijke statuten, prospectussen en circulaires, die dagelijks
verschijnen, enz. enz.3e. een klein museum, waarin oude werktuigen
onzer industrie voor verloren gaan gered en passend ondergebracht worden,
naast afbeeldingen betreffende onze economische geschiedenis. Het opsporen,
bijeenbrengen, ordenen en beschrijven der archieven zal opgedragen worden
aan een directeur en een bezoldigden onderdirecteur, welke laatste daarin
zijn levenswerk vinden zal, terwijl beiden de door hen beheerde, geordende
en beschreven verzamelingen aan het belangstellende publiek ter studie
zullen voorleggen, voor zoover de schenkers of inbewaring-gevers der
stukken over het gebruik daarvan geene beperkende bepalingen hebben
gemaakt. De onderneming, ten onzent nieuw, is dat niet in het buitenland,
waar men op verschillende plaatsen (te Keulen, Bazel, Saarbrücken, Brussel)
reeds sedert eenige jaren dergelijke instellingen bezit.
Tegen dit doel komt Dr. Wiersum nu op. Hij is van meening, dat
al deze collecties thuis behooren in de openbare verzamelingen van de
steden, waar ze ontstaan zijnhij voelt zich zelfs eenigszins gekwetst door
de omstandigheid, dat de nieuwe instelling niet schijnt te weten, wat reeds
in deze richting op sommige plaatsen, bepaaldelijk te Rotterdam, verricht
is en verricht wordt. Desverlangd zou hij de bedoelde collecties nog wel
willen afstaan aan de Rotterdamsche Handelshoogeschool, maar in geen
geval aan het nieuwe Economisch-historische archief, dat alleen zal behooren
op te nemen wat de gemeente-archieven niet willen of kunnen aanvaarden.
Ik ben van eene andere meening, ziehier waarom. De nieuwe onder
neming zal natuurlijk uitermate nuttig zijn als hulp voor de nieuwe Handels
hoogeschool, wier studenten, als de vereeniging succes heeft, in haar depot
een uitnemend en gemakkelijk bruikbaar studieveld zullen vinden. Maar
95
het zou toch zeker weinig doelmatig zijn, als de jonge hoogeschool het
tot stand komen en het bevorderen der zaak in hare eigene hand nam.
Immers zij mist vooralsnog (en zal in afzienbaren tijd blijven missen) de
gelegenheid en de middelen, om de omvangrijke en kostbare onderneming
krachtig en goed aan te vatten en doelmatig tot stand te brengen. Hare
hoogleeraren hebben niet den tijd en de noodige voorbereiding, om een
werk als dit naar eisch te verrichtenen zij hebben evenmin ambtenaars,
die tijd en gelegenheid hebben, om de reizen ter opsporing van het
materiaal te ondernemen, om het dan behoorlijk te ordenen en te be
schrijven, en om geregeld op bepaalde tijden per week ten dienste van
het publiek in de lokalen aanwezig te zijn. Dat al dit werk, in de eerste
plaats ten gevalle van de leerlingen der jonge Handels-hoogeschool, haar
door de nieuwe vereeniging uit de hand genomen worden zal, kan aan
den Senaat dus zeker niet anders dan welkom zijn.
Dr. Wiersum heeft echter een ander denkbeeld, dat zeker de kern is
van zijn verzet. Want of de bedoelde verzamelingen, het centrale depot
voor Nederland's economische geschiedenis, beheerd wordt door de nieuwe
vereeniging dan wel door de Handels-hoogeschool, kan hem onverschillig
zijnin beide gevallen toch bereikt hij niet, wat hij verlangthet bij
eenbrengen van de archieven der Rotterdamsche handelsfirma's en fabrieken
in het Rotterdamsche gemeente-archief, van de Amsterdamsche in het
Amsterdamsche gemeente-archief, van de Utrechtsche in het Utrechtsche
enz. enz. Hij verlangt, dat er geen algemeen centraal depót zal zijn, zooals
de vereeniging dit beoogt en zooals ook de Handels-hoogeschool het zeker
wenschen moethij beoogt eene versnippering van dit geheel over de
Nederlandsche gemeentehuizen, als materiaal voor de geschiedenis van
elke gemeente. Hij meent ook, dat onze vereeniging dit denkbeeld, als
liggend in de lijn van haar vroeger optreden, zou moeten steunenals
bewijs wijst er op, dat zij geprotesteerd heeft, toen het Krijgsgeschied
kundig archief werd opgericht, en dat zij zich stellig evenzeer zou ver
zetten tegen de oprichting van een Genealogisch depót van familie-archieven.
Dit schijnt mij echter eene misvattingwij protesteerden (terecht), toen wij
vreesden, dat het Krijgsgeschiedkundig archief gedeelten van openbare
archieven zou annexeerenmaar het bestaan van het zoogenaamde Krijgs
geschiedkundig archief zelf laat ons overigens koel, terwijl de oprichting
van een Genealogisch archief mij zelfs zeer hartelijk zou verheugen, mits
het natuurlijk de handen afhield van ambts-archieven van leden der be
trokken families.
Ik bestrijd dus het denkbeeld van Dr. Wiersum als iets nieuws en
bovendien als iets niet doelmatigs. Over de gedrukte jaarverslagen, rekeningen
enz. enz. behoeven wij niet te twisten: Dr. Wiersum zelf geeft toe, dat
ieder der concurreerende partijen een eigen exemplaar zal kunnen machtig
Dat de vereeniging niet zou bedoelen, de archieven te inventariseeren, is
eene opvatting, waartoe misschien eenige van haar uitgegane stukken aanleiding
gegeven kunnen hebben, maar die toch zéér beslist onjuist is, zooals mij trouwens
wel vanzelf schijnt te spreken.