140 Beka-excerpt, door den compilator van het Chronicon Tielense gemaakt. De schr. stelt zich overigens nog al wat voor van zijn resultaten. Maar zelfs al had hij mij overtuigd van het bestaan van den Anonymus, dan zou ik nog niet zijn meening kunnen deelen, dat wij daarmee veel vooruitgekomen waren. Hij zegt (blz. 158 vlg.): „De Anonymus biedt dus de oplossing van het raadsel, waarvoor men tot dusver gestaan heeft; men wist in het algemeen wel, welke bronnen Beka gebruikt had de overeenstemmende woorden wezen het gewoonlijk uit maar men kon niet verklaren, hoe hij menigmaal tot een van zijn bron soms sterk af wijkende voorstelling gekomen was." Wel, de moeilijkheid was dan slechts verplaatstwat ons vroeger onverklaarbaar was in Beka, zou ons nu onver klaarbaar worden in den Anonymus Doch dit terzijde. Onder de lange rij van bewijsplaatsen, die Beka's afhankelijkheid van het Chronicon moeten aantoonen, zijn er twee, waarbij de schr. even terloops de mogelijkheid aanroert, „dat men een oogenblik geneigd kan zijn, den Anonymus hier voor een uittreksel van Beka te houden." Dit is de opmerking bij een plaats omtrent Willebrords vergeefsche missie naar koning Radbod. De plaats luidt (gedeeltelijk) Chron. Tiel, blz. 14. Beka, blz. 9. Radbodus vero nequaquam a Radbodus vero rex iniuriam dei cultura ydolorum cessans, unum sui ferociter ulcisci disponens, iugulari de collegis sancti sacerdotis iussit unum de collegio sancti Willibrordi occidit, qui continua sacerdotis per casum sortiiegii, qui prece Deum exorare solebat continua prece Deum exorare pro martirii palma prosequen- solebat pro consequenda palma da. Willibrordus ergo perpen- martirii. Wiilibrordus ergo per- dens se in lucrandis animabus pendens, quod Radbodus rex nequa- parum proficere ad castrum quam ab idolorum cultura de- Traiectum rediit ubisisteret et quod in lucrandis ani mabus parum proficeret, decrevit orientalis Franciae partes adire Er is hier een klein verschil ondanks het gebruik van gelijke woorden. In beide verhalen volhardt Radbod bij de afgodendienst; in het eerste leidt dit tot de vermoording van een der zendelingen, in het tweede is het voor Willibrord de hoofdreden om te vertrekken. „Het is duidelijk", i) Eveneens overschat de schr. de dankbaarheid, die men hem verschuldigd is voor zijn critiek op de wijze, waarop Beka de berichten uit de Narracio weer geeft. „Zoolang men het juiste inzicht in Beka's compilatorische werkwijze miste, bleef het gevaar bestaan, dat men zijn overlevering zelfstandig naast die der Narracio ging stellen en daaraan een dienovereenkomstige waarde ging toekennen" (blz. 221). Is dat inderdaad te duchten van een eenigszins critisch historicus? Pijnacker Hordijk noemt in zijn uitgave van 37 jaar geleden wel schrijvers, die men naast de Narracio kan gebruiken; maar hij zwijgt over Beka, waarschuwt ook niet tegen hem (t. a. p. blz. XXI vlg.). 141 zegt de schr., „dat de redactie van den Anonymus (d. i. het Chron. Tiel.) de oorspronkelijke is, want daar staan de eerst geciteerde woorden („nequaquam a cultura ydolorum cessans") in het juiste verband, immers de dubbele motiveering van Willibrords vertrek bij Beka is geheel misplaatst" (blz. 196). Dit kan ik niet goed weerleggen, want ik begrijp de redeneering niet. Mij schijnt die gedachtengang bij Willibrord, die uitgezonden is om Radbod te bekeeren, heel natuurlijk. Niet alleen, dat hij den koning zelf niet kon winnen voor het Christendom, maar deze werkte hem ook tegen bij den zendingsarbeid, waardoor een langer blijven nog eenigen zin gekregen zou hebbenbeide redenen om maar op te breken. Over de tweede plaats (blz. 201) zal ik niet spreken. Ze zou hare bewijskracht daaraan ontleenen, dat hier de Anonymus meer gegevens zou bevatten dan Beka. De schr. heeft deze bewijsplaats evenwel ver kregen door zijn methode tot reconstructie van den Anonymus te wijzigen. Immers aan den Anonymus behoorde slechts, wat Beka en het Chronicon Tielense gemeen haddenwat daarbuiten viel, was toevoeging van Beka of van het Chronicon. Beide voorbeelden zijn geenszins geschikt om te elfder ure nog hen te overtuigen, die meenden, dat de auteurs van Annales Tielenses en Chronicon Tielense hunne berichten eenvoudig uit de Beka- kroniek hadden geput, welke in talrijke exemplaren verspreid was, en dat zij hunne wijsheid wel niet zouden opgedaan hebben uit een paar zeld zame geschriften, die bij ons weten alleen Beka dan vroeger eens gebruikt zou hebben en waarin dezelfde stof in gelijke bewoordingen, maar alleen wat onvollediger werd aangetroffen. Doch voor dezulken waren deze opmerkingen ook niet bestemd; de schr. is in het geloof, dat het bestaan van zijn Anonymus en Annales Priores al van den aanvang af volkomen verzekerd is. Ten slotte evenwel is ook hij niet blind gebleven voor de zeldzame overeenstemming, die Anonymus en Annales Priores met Beka vertoonen. Zelf somt hij de punten van overeenkomst tusschen Anony mus en Beka op. Onderwerp: hetzelfde; behandeling: dezelfde; strek king dezelfdebronnen vrij wel dezelfde bronnengebruikhetzelfde stijleigenaardighedendezelfde. En nu komt er een verrassende wending, die door niets aangekondigd was: de Anonymus is Beka. Het is „een schets, een eerste redactie van Beka". Nadat Beka deze gemaakt had, is hij uit begeerte om een grooter geschiedwerk te scheppen tot de reeds daarin gebruikte bronnen teruggekeerd, uitsluitend met literaire aspiraties, want hij heeft niets verbeterd, alleen maar opgesierd, aangevuld en het aantal fouten vergroot. De Annales priores? Ook Beka: „een eerste schets", „een allereerste redactie van Beka". In het voorbijgaan krijgt

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 25