138 In sommige genealogiëen worden wel eens door een z.g. genealogische geboorte voor stamboomconstructie benoodigde familieleden ter wereld gebracht, bij het vaststellen van een handschriftenfiliatie wordt dikwijls het bestaan van een verloren manuscript aangenomenmaar hier verschijnen twee auteurs met hunne werken. Auteurs, waarvan alleen Beka, later de schr. van de Ann. Ti el en se, en na honderd jaar ook weer die van het Chron. Tielense den invloed ondervonden zouden hebben. Veronder stelde personen, homunculi, maar neen, daar blijkt later niets meer van. Zij bestaan kortweg. Evenmin als Wagner in de Faust houdt de schr. macht over het door hem geschapene; ontzegt hij hun het bestaan, dan vervliegt zijn these en zijn studie zakt ineen. In een hoofdstuk van een honderd bladzijden worden nu A n n a 1 e s priores en Chronicon Tielense nader beschouwd. Uit Ann. T i e 1. en Beka worden de overeenkomstige plaatsen bijeengezocht, ziedaar de hoofdzaak van de Annales priores; eveneens uit Chron. Ti el. en Beka en zoo komt een reconstructie van den Anonymus voor den dag. De laatste blijkt voor een aanzienlijk gedeelte in het Chronicon bewaard te zijnruim driehonderd berichten uit Beka komen daar in korteren, maar toch wel herkenbaren vorm voor. Voorts gaat de schr. na, waar de berichten uit de Annales priores en den Anonymus vandaan komen. Met ijver en nauwkeurigheid heeft hij daaraan gewerkt. Op sommige punten kan men het met hem oneens zijn1); de herkomst der berichten heeft hij over het algemeen juist aangewezen. Hinderlijk is eenigszins de toon, waarop hij aldoor zijn Anonymus terecht meent te moeten wijzen, maar er blijft natuurlijk één ding, dat de lectuur moeilijk, ten slotte haast pijnlijk maakt. De lezer, die niet bevrijd is van de meening, dat die z.g. Annales priores en de Anonymus slechts Beka-excerpten zijn, zit aldoor met een voor behoud te kampen, vooral wanneer hij bijv. ergens (blz. 121) leest, dat die Anonymus „vaag en onnauwkeurig" geweest is en dat dit „hierom te betreuren is, omdat door Beka aan deze berichten zulk een gezag is toegekend, dat hij zich bij zijn ontleeningen geheel door den Anonymus heeft laten leiden". In het derde en laatste hoofdstuk sluit zich de circulus vitiosus. De schr. heeft het hier over de kroniek van Beka zelf. Was in het vorige Van het bestaan van een onbekende Hollandsche bion in kroniekvorm ben ik door den schr. (blz. 124 vlgg.) niet overtuigd. Ik acht het volstrekt niet onmogelijk, dat de berichten bij Beka, blz. 38 (Chron. T., 87 v.), blz. 39 vlg. (Chron. T., 106 vlgg blz. 42 (Chron. T., 112), onder onmiddellijken invloed van Melis Stoke staan. Ik herinner hem er even aan, dat het zinnetje over graaf Diederik IV: „qui tarnen modico tempore comitatu fruïtus est" overeenkomst vertoont met hetgeen over dien graaf staat in het gravenregister van het Adalbertsboek, n.l. dat hij gedood is „modico tempore comitatu administralo" (Bijdr. Vad. O. e. Oudh., III, 5. blz. 192). 139 hoofdstuk door vergelijking met de Annales Tielenses en het Chronicon Tielense vastgesteld, wat daarin zou behooren tot Annales priores en Anonymus, nu krijgen wij de heele lange lijst van paralellen ze vult 30 bladzijden terug om te bewijzen, dat Beka deze laatste doorloopend gebruikt heeft. Dit klopt, zooals te ver wachten was, volkomen. De schr. teekent hier verder bij aan, waar Beka behalve van die twee werken, welke hij als liggers gebruikt zou hebben, zich ook nog van andere bronnen zou hebben bediend. De gedetailleerde bespreking hiervan levert het resultaat, dat iemand, die nog steeds gelooft, dat hier slechts uittreksels uit Beka een nieuwen naam hebben ontvangen, zou kunnen voorspellen. De Anonymus want daarom gaat het voornamelijk en Beka gebruiken over het algemeen juist dezelfde bronnen. In den korteren Anonymus ontbreekt natuurlijk op vele plaatsen iets wat in Beka staat; men vindt daarin gewoonlijk minder van een gebruikte bron dan in Beka. In dat geval heeft Beka volgens den schr. een bron, die den Anonymus zijn berichten leverde, ook zelf weer tot aanvulling gebruikt. Soms is een stukje uit een ouderen auteur, dat men bij Beka aantreft, bij den Anonymus geheel zoekwelnu, Beka heeft dit uit dien, den Anonymus onbekend gebleven schrijver toegevoegd. Maar nu is het merkwaardig, Beka houdt zich steeds slaafsch aan den Anonymus, ook waar hij diens bronnenmateriaal voor zich had liggen. Wij zien hem hier in al zijn domheid en de schr. wordt ook niet moede hem die te verwijten. Ik geef maar een paar aanhalingen. Blz. 205 (over Beka's gebruik van de Passio Friderici): „de Passio diende Beka slechts tot aanvulling, niet ter controle of correctie"aid. (over het gebruik van de Vita Odulfi): „voor het overige heeft Beka ook hier er niet aan gedacht de onjuistheden van den Anonymus naar de Vita te verbeteren"; blz. 207 (de Vita Rad bod i): „in haar geheel heeft Beka de Vita Radbodi op zijn gewone manier gebruikt. De Anonymus gaat voor en naar diens bericht zijn de overige ontleeningen zooveel mogelijk pasklaar gemaakt"aid. (in het algemeen over de bronnen voor de oudere Utrechtsche bisschoppen): „In het algemeen kan men dus zeggen, dat zijn ontleeningen door den Anonymus bepaald worden. Dit is nog in een ander opzicht waar. Aan den Anonymus kent Beka het hoogste gezag toehij wijzigt nooit een bericht van dezen, wanneer dit afwijkt van den inhoud zijner verdere bronnen, ook niet wanneer het voor ons duidelijk is, dat ook de Anonymns zijn bericht aan diezelfde bronnen ontleend moet hebben." Het is mij gaan beklemmen, toen ik deze uiteenzetting las, want alles, wat de schr. hier meer dan vijftig bladz. door in het midden brengt, richt zich tegen de hypothese, waarop zijn boek rust; het is één pleidooi voor de opvatting, dat die onderstelde Anonymus niets anders is dan een

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 24