136
kort had men ter verklaring van dit alles genoeg aan de meening, dat
de auteur van de Ann. Ti el. voor de samenstelling van zijn geschrift
o. m. korte excepten uit Beka gebruikt zou hebben en dat de schrijver
van het Chronic. Tiel. langere uittreksels uit Beka met van elders
afkomstige, ten deele ook uit de A n n a 1. Tiel. geputte berichten tot
één geheel zou hebben verbonden.
Evenwel volgens Dr. Coster liggen de zaken anders. „De berichten
van de Annales Tielenses," zegt hij, „zijn voor het meerendeel
kort en sober, die in het Chronicon Tielense in overeenstemming met het
grooter aantal gebruikte bronnen, veel talrijker en veel uitvoeriger; beide
werden tot nu toe voor later dan Beka gehouden. Om nu het tegendeel
te bewijzen zullen wij een tweetal plaatsen uit de drie kronieken An
nales Tielenses, Chronicon Tielense en Beka naast elkander zetten. Niet
meer, daar het op het oogenblik er slechts op aankomt, door eenige voor
beelden te rechtvaardigen, dat in het vervolg van dit onderzoek van de
prioriteit van een aantal berichten van Annales en Chronicon wordt uit
gegaan''. Daarop volgen de beloofde voorbeelden, die inderdaad laten
zien, dat de drie geschriften sterke overeenkomst met elkaar vertoonen en
dat tusschen de afzonderlijke mededeelingen de aangegeven lengteverhouding
bestaat. Nu komt ook de aangekondigde conclusie: „In beide gevallen
bevatten de Annales Tielenses de oudste berichten, immers die zijn het
kortst en het eenvoudigst gesteld. Die van het Chronicon Tielense zijn
reeds uitvoeriger, zij staan bovendien blijkens de overeenstemmende uit
drukkingen onder directen invloed van die der Annales. Bij Beka zijn wij
weer een stap verder; aan zijn verhaal ligt stellig het bericht van het
Chronicon ten grondslag, maar in beide gevallen aangevuld uit een andere
overlevering Verder heeft Beka het eerste bericht stilistisch opge
sierd Maar naast het Chronicon Tielense moet Beka ook de Annales
Tielenses voor zich gehad hebben, enz." Ik plaats een der twee bewijs-
voorbeelden aan den voet der bladzijde om den lezer te beveiligen tegen
de gedachte, dat deze toch misschien op een of andere wijze den schr.
Anno 993 ka
le ndis Octobris
Arnulphus co-
mes Hollandie ter-
cius atroce bell urn
egit cum Friso-
nibus apud pa-
gum Westfrisie
et ibidem per-
mittente Deo
pro republica
interemptus est.
T empore huius Bal-
dewini, scilicet anno
Domini 993 Kale ndis
Octobris Arnulphus
comes Hollandie du-
rum bellum habuit
cum Frisonibus in
planicie pratorum de
Wynckel apud pa-
gum Westfrisie. Et
post stragem multo-
rum aggravatum est
His diebusscilicet anno Domini
993 XIV Cal. Oct. campestre bellum
indictum est in planicie pratorum de
Winkel apud pagum West-Frisiae,
ubi decenter advenerunt electi pugiles
de principatu totius Holiandiae, qui
secundum relationem antiquorum ardore
sitis intollerabilis illic multum afflicti
fuerant, quia modicam aquam et eandem
salmaticam ad potandam invenerunt.
Arnulphus vero pius comes orati-
one praemissa locum sibi divinitus in-
137
recht zouden geven om de vroeger aangenomen afhankelijkheidsverhouding
tusschen de drie geschriften eenvoudig om te keeren. Hij beweert slechts,
maar bewijst niet. Hij mag nu verder aan de gedetailleerde bespreking
der Annales Tielenses nog wel vooraf laten gaan deze verklaring: „De
berichten aangaande de Utrechtsche bisschoppen en Hollandsche graven
werden door den uitgever der Annales Tielenses voor excerpten uit Beka
gehouden. Echter ten onrechte, zooals reeds uit de aangehaalde voorbeelden
bleek; de verhouding is juist andersom: de berichten in kwestie zijn ouder
dan Beka" dit is alles met elkaar niets dan een herhaald tegenspreken,
geenszins een bewijzen van het tegendeel.
Overigens moet men hieruit niet opmaken, dat de schr. een kortere
formuleering altijd aanziet voor een bewijs van grootere oorspronkelijkheid.
In zijn boek neemt hij herhaaldelijk aan, dat een chronist een geschiedwerk
excerpeert, met behoud van een deel der bewoordingen (blz. 68, 85, 94,
106). In al deze gevallen volkomen terecht, want het uitvoerige geschrift
is hier steeds ouder dan het korte. Maar voor Annales, Chronicon
en Beka wordt deze mogelijkheid niet in overweging genomen; en toch,
Beka is z.i. ook de oudste van de drie. De schr. moet nu wel verder in een
bepaalde richting voortgaan en doet dit op deze wijze. „Wij mogen dus
voor het vervolg de prioriteit van een gedeelte van Annales Tielenses
en Chronicon Tielense ten opzichte van Beka als werkhypothese aanvaarden.
Noemen wij gemakshalve dit oudere gedeelte bij de Annales Tielenses
Annales priores en bij het Chronicon Tielense Anonymus, dan
hebben wij in het volgende hoofdstuk door een analyse van beide kronieken
eerst inhoud en vorm van Annales priores en Anonymus vast te stellen".
Een „werkhypothese" en namen, die „gemakshalve" gegeven worden,
men zou er vrede mede kunnen hebben. Het is anders geen kleinigheid.
prelium et comes
predictus permitten-
te Deo ibidem per-
emptus est et apud
monasterium Eg-
mondense devectus
luctuosis exequiis
progenitoribus suis
consepultus est.
spiratum iudicavit, ubi fosso puteo re-
centis aquae copia magna fuit. Interea
Frisiones ad arma convolantes advene
runt ad praelium, ut virtute magna
disturbarent Hollandiensem exercitum:
econtra quidem Arnulphus comes cum
tubis perstrepentibus, vexillis coruscan-
tibus et armatis praeliatoribus armipo-
tenter et cum eisdem Frisonibus
acre bellum egit. Demum post stra
gem multorum pugilum aggravatum est
praelium adversus eundem comitem, qui
ibidem Deo permittente pro re
publica peremptus, immo martyrisatus
et exhinc apud Egmondens». monaste
rium luctuosis exequiis suis progenitori
bus consepultus est.