112
ende Mr. Willem Roëlsius om die stucken, daerop bescryvinge dient
gedaen, te doen stellen in 't nette, om den steden toegesonden te worden
ter eerste bescryvinge." Men mag dus in het Statenarchief verwachten
aan te treffen de minuten van de brieven, door de Staten of in hunne
afwezigheid door hunne Gecommitteerde raden aan de gedeputeerden
gezonden, de van dezen ontvangen missives met de bijlagen, en men
vindt inderdaad de eerste nagenoeg volledig, de tweede in grooten getale,
bovendien zelfs vele afschriften van de bedoelde missives en bijlagen,
welke ten behoeve van de Statenleden waren vermenigvuldigd en in de
vergaderlokalen achtergebleven zijn. Nog zijn verscheidene afschriften
bewaard, die waarschijnlijk op verlangen van de gedeputeerden door de
klerken ter griffie van H. H. M. te hunnen behoeve gemaakt zijn, al of
niet met de bedoeling om ze door te zenden naar Middelburg, en die bij
het uitbrengen van het rapport zullen zijn overgegeven.
Het bedoelde kopiewerk werd niet gratis verricht, maar in den eersten
tijd door de gedeputeerden betaald, die hun voorschot bij de opgave van
hunne vacatiën in declaratie brachten. Enkele maanden, nadat Van de
Warcke pensionaris van Zeeland geworden was, werd de regeling getrof
fen, dat de klerk van H. H. M. regelrecht door den tresorier-generaal
werd betaald. In het werk van Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk, De griffie
van Hare Hoogmogenden, is er op gewezen, dat in 1618 een
reglement beraamd is, „volgens hetwelk iedere provincie een klerk in de
genoemde griffie zou stellen, die door haar benoemd en bekostigd zou wor
den en die den eed aan de Staten-Generaal moest afleggen. Dit ontwerp
werd door vijf van de zeven provinciën aangenomen, die terstond tot de
benoeming van hare eigene klerken overgingen. Vruchteloos kwamen hier
tegen Holland en Zeeland op. Zij achtten het niet raadzaam, dat de kler
ken, die in de griffie werkten, niet alle onder den griffier zouden staan,
en dat die bewering gegrond was, is gemakkelijk in te zien, daar het de
controle bemoeilijken en vooral de onvermijdelijke secretesse in gevaar
brengen moest. Tevergeefs gaven zij in bedenking de klerken van de
Generaliteit te vermeerderen door aan de destijds bestaande twee er nog
twee andere bij te voegen. Daar echter het besluit bij meerderheid van
stemmen genomen was, handhaafden de andere provinciën de gedane be
noemingen en gingen Holland en Zeeland later ook tot de aanstelling van
eigen klerken over." Tot zoover de heer Van Riemsdijk. Uit de door den
schrijver aangehaalde resolutiën van de Staten-Generaal blijkt m.i. duidelijk,
dat Holland het opponeerende gewest is geweest en dat Zeeland wel met
Holland is medegegaan, doch zich gehaast heeft om tegelijk met de vijf
een eigen klerk aan te stellen, zoodat de aangehaalde zinsnede betreffende
de latere aanstelling van eigen klerken alleen op Holland toepasselijk is.
In de brieven, welke de destijds zeer talrijke Zeeuwsche deputatie het
113
was het jaar van den burgertwist uit Den Haag aan de Staten van
Zeeland heeft afgezonden, is geen woord over deze geschiedenis gevonden.
Daar het reglement van 1618 volgens den heer Van Riemsdijk niet meer
in het archief der Staten-Generaal aanwezig is, schijnt het niet ondienstig
het naar de kopie in het archief der Staten van Zeeland als bijlage tot dit
opstel te publiceeren.
Omdat de minuten der uitgaande missives tamelijk volledig bewaard
gebleven zijn, is het niet van veel belang, dat de brieven, die de gedepu
teerden ontvingen, over een groot tijdvak, behoudens enkele uitzonderingen,
teloorgegaan zijn. Eerst onder den pensionaris De Huybert, in 1664
aangesteld, is men begonnen ook deze documenten te verzorgen. Men
heeft ze zelfs in banden vereenigd, waarvan de serie tot 1781 doorloopt.
De brieven van de gedeputeerden aan de Staten van Zeeland beschrij
ven de voorvallen in de vergaderingen van H. H. M. meermalen levendiger
en duidelijker dan de officieele notulen, waarvan de Zeeuwsche Staten
mede een afschrift, later een gedrukt exemplaar, ontvingen. Het gros van
de als bijlagen tot de missives overgezonden of bij de rapporten overge
legde afschriften zijn brieven van gezanten, die in lateren tijd eveneens ten
behoeve van de gewesten door den druk zijn vermenigvuldigd. Men mag
verwachten, dat de origineelen zich doorgaans in Den Haag bevinden,
zoodat de afschriften te Middelburg slechts bij hooge uitzondering dienst
zullen doen. Anders is het met de oorspronkelijke brieven, door gezanten
van de Republiek aan de Staten van Zeeland gericht. Deze kunnen bij
een onderzoek van gewicht zijn.
Er zijn in deze brieven twee groepen te onderscheiden. Wanneer van
een buitengewoon gezantschap een Zeeuw deel uitmaakte, correspondeerde
hij gewoonlijk rechtstreeks met de Staten van zijne provincie, waarbij de
inhoud van zijne brieven overigens, wat het voorgevallene betreft, nooit veel
van den gemeenschappelijken brief der gezanten aan H. H. M. zal afgeweken
hebben, maar waarin een eigene opvatting kan weergegeven zijn, terwijl het
in sommige gevallen denkbaar is, dat de algemeene brief is verloren gegaan,
die van den Zeeuw echter behouden gebleven. Eene andere groep vormen
de brieven der vaste residenten, onverschillig of zij den titel van ordi-
naris ambassadeur of buitengewoon gezant gevoerd hebben. Van deze
hebben de gezanten te Londen en Parijs eene geregelde correspondentie met
de Staten van Zeeland onderhouden, voorts tijdens den tachtigjarigen oorlog
de agent van de Staten(-Generaal) te Calais, in lateren tijd ook de te Hamburg
en te Brussel gevestigde vertegenwoordigers. Er is overigens reden om aan te
nemen, dat de inhoud dezer correspondentie doorgaans woordelijk overeen
stemt met die, welke de genoemde heeren met de Staten-Generaal onder
hielden. Zeer duidelijk is dit het geval met de brieven van Noël de
Caron, die aanvangen „Hoogmogende Heeren", naast welk begin het