worden ingenomen door de kasten, welke de gelegenheid bieden tot be waring van pl.m. 21 K.M. archief. Op den beganen grond zijn indertijd eenige vakken gereserveerd en thans benut voor de plaatsing van vrijstaande vitrines en kaartenkasten overigens is het algemeene kasttype dat van rekken, samengesteld uit profilijzer, aan de opstellingen door bouten verbonden en voorzien van openingen, waarin de plankendragers (woutermannen) worden ingehaakt, op onderlinge afstanden, tot 5 c.M. willekeurig. De kastplanken zijn ge maakt van leiplaat, hebben pl.m. 1.00 M. spanning en 13 m.M. dikte. Doorgaande opstapijzers en handgrepen, alle bevestigd aan de opstellingen, maken het gebruik van trapjes voor het uitnemen of plaatsen der stukken onnoodig. Opklepbare, aan de kop-einden der kasten aangebrachte tafels, geven gelegenheid voor het uitleggen of ter plaatse raadplegen van stukken. De daardoor ontstaande versperring der gangpaden heeft deze voorwerpen echter buiten gebruik gebracht; zij zijn thans vervangen door verplaatsbare bladen, die aan de kasten kunnen worden gehaakt. Ruggelings zijn de archiefrekken gescheiden door metalen vlechtwerk; de bodems bestaan uit leiplaat. Voorts zijn aan den voet der kasten, boven de openingen tus- schen de vloerroosters en de kastbodems, metalen netten gespannen, om het doorvallen van stukken te beletten, wanneer ze aan de handen der beambten mochten ontschieten. De vloer van den beganen grond in het Dépot is belegd met hard gebakken tegels in geometrisch dessindie der overige verdiepingen worden gevormd door gegoten ijzeren roosters, hetgeen natuurlijk door lating van het licht ten doel heeft. Voor de communicatie tusschen de verschillende verdiepingen zijn in de middengang drie ijzeren trappen aangebracht, opgaande over de hoogte van vijf verdiepingen, elk hoog 2.50 M. Het vervoer der archivalia van- en naar de verdiepingen waarop ze thuis behooren, geschiedt met handliften, welke, ten getale van 8, paars gewijze in de middengang zijn gebouwd. Voor de lichttoetreding zorgen vooreerst de verticale ramen in de zijgevels, correspondeerende met de dwarsgangen. Zij zijn uit Engelsch staal geconstrueerd, van bronzen hang- en sluitwerk voorzien en naar buiten draaibaar, zoodat zij o.a. bij eenigszins open stand gelegenheid geven om luchtverversching in het Dépot te verkrijgen, zonder kans op inregenen. Voorts bevinden zich boven alle dwarsgangen en boven de middengang van de zesde verdieping doorgaande lantaarns, constructief een geheel uitmakend met de overkapping. Het spreekt vanzelf dat de beveiliging van het gebouw, in het bij zonder tegen brandgevaar, een der voornaamste zorgen van den bouw- meester is geweest. Hierop is in de eerste plaats de keuze der bouw stoffen gericht geweest. Van geen enkel brandbaar materiaal is voor den bouw van het Dépot gebruik gemaakt (de houten fundeeringplaat blijft in dit verband natuurlijk buiten beschouwing)gediend hebben in hoofdzaak natuur- en baksteen, staal en ijzer, glas en lei. De platbedekking is gemaakt van het toen nog vrij nieuwe gewapend beton en met lood bekleed. Voor het verfwerk is van brandvrije asbestverf gebruik gemaakt. Kunstlicht wordt in het Dépot niet gebezigd en de communicatie met het Dienstgebouw kan slechts plaats hebben na opening van uit dubbele platen geconstrueerde branddeuren met vuurvaste vulling. Buitendien staat de toegang tot het Dépot tijdens den dienst onder voortdurend toezicht van een ambtenaar, zonder wiens voorkennis niemand kan binnengaan. Brandgevaar, ontstaande in het gebouw zelf, kan dus uitgesloten geacht worden. Tegen van buitenaf dreigende gevaren is vooreerst gericht het bevei ligingsmiddel, dat alle lichtopeningen tegelijk vanuit één punt in de machine kamer met ijzeren blinden kunnen worden afgesloten, hetgeen dan ook eiken dag na afloop van den dienst geschiedt. Hoe dit plaats heeft zal straks nader worden uiteengezet. Voorts is in ruime mate gezorgd voor bliksemafleiders, die overal waar dit gevoegelijk geschieden kon, met de metaalmassa van het gebouw zijn verbonden. Brandkranen bevinden zich op het terrein achter het gebouw; een ijzeren ladder voert langs den achtergevel naar het dak en met het gemeentelijk bluschmateriaal kan men zich rondom het geheele complex bewegen. Bovendien staat het Rijksarchief onder geregeld toezicht der Gemeente-brandweer, die met een speciaal toestel door den portier kan worden gealarmeerd. Geschiedt dit, dan rukt zij aanstonds met volledig materiaal uit en is binnen enkele minuten ter plaatse. Voor de verwarming wordt gebruik gemaakt van stoom onder lagen druk, aangevoerd uit het Machinegebouw. De installatie kan, met het oog op de zoo nadeelige vochtigheid, ook buiten het stookseizoen partieel worden benut. De verwarmingselementen zijn opgesteld op den beganen grond, hoofdzakelijk in de raamnissen, waar zij de koudste punten bezetten en geen nuttige ruimte versperren. Voor het op matige temperatuur houden van het geheele Dépot is het voldoende gebleken deze enkele serie radia toren aan te vullen met buizen, loopende om de verticale lichtopeningen, hetgeen natuurlijk te danken is aan het afwezig zijn van eigenlijke schei dingen tusschen de verschillende verdiepingen. Tijdens den opbouw van het Dépot werd de stichting der nieuwe 38 39

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 7