32 Hieruit blijkt toch wel, dat, althans wat Rotterdam betreft, de bewering der bestuurders van het Economisch archief geen steek houdt. Wil men meer bewijzen, dan doorbladere men de lijsten van geschenken der Rotterdamsche archiefverslagen over de laatste tien, twaalf jaren, terwijl ook in de correspondentie van den archivaris als secretaris der Archief commissie de tallooze aanvragen om en bedankbriefjes voor verslagen enz. getoond kunnen worden. Verder zie ik geen reden om te verzwijgen, dat ikzelf, reeds van den aanvang van mijn Rotterdamschen werkkring af, zoodra ik maar van de aanstaande opheffing van een firma hoorde, moeite gedaan heb om het archief bewaard te houden soms met, soms ook zonder resultaat. De laatste droevige ervaring zal der nieuwe vereeniging, hoe zelfbewust en vol moed zij haar werk ook moge beginnen, vermoedelijk eveneens niet gespaard blijven. Als voorbeeld van een goedgeslaagde poging wijs ik op de aan winst in 1904 van het belangrijke bedrijfsarchief Van Traa, waarvan de gedrukte inventaris achter het jaarverslag is opgenomen. Wat op andere plaatsen op dit gebied geschied is en of ook elders systematisch verzameld is, kan ik niet zeggendoch de circulaire van de nieuwe vereeniging zal mij nu zeker niet van het tegendeel overtuigen. Maar hoe dit zij, voortaan dan tracht de nieuwe vereeniging voor het heele land deze bescheiden te verzamelen. Zij noemt ze op in art. 3 van hare statuten. a. handelsboeken, handelscorrespondenties, koers- en prijslijsten en verdere bescheiden en publicatiën betreffende bestaande of opge heven handels- en industrieele ondernemingen enz. b. archieven, schrifturen en publicatiën van vereenigingen of instel lingen, werkzaam op economisch gebied. c. oudere of nieuwere documenten betreffende de economische ge schiedenis van Nederland in het algemeen. d. afbeeldingen enz. betreffende de economische geschiedenis. Zij wil al deze stukken verzamelen in een te stichten archiefgebouw en daar gelegenheid geven tot het publiceeren van bronnenmateriaal en van wetenschappelijke studiën. Zoo mogelijk zal zij ook een museum oprichten, waarin de arbeidsmiddelen enz., belangrijk voor de kennis van de technische ontwikkeling en de economische geschiedenis, zullen worden opgenomen. Men ziet, het programma is ruim genoeg en bevat inderdaad veel voortreffelijks. Doch naast dit voortreffelijks helaas ook iets, wat niet zonder voorbehoud kan worden goedgekeurd. Dat de vereeniging ge drukte bescheiden zal verzamelen, prachtig! Hiermede doet zij niemand concurrentie aan. Gedrukte verslagen enz. zijn in ruimen getale voorhanden en de plaatselijke instellingen zullen dus niet ontriefd worden. En dan 33 heeft het allen zin om ook in een centraal depót, waar dan ook gevestigd, de stukken voor geheel Nederland bijeen te hebben. Doch met de geschreven bescheiden, handelsboeken, handelscor respondenties, oude notulenboeken van organisaties op economisch gebied, is het een ander gevalvan deze toch bestaat van elk slechts één exem plaar. Ook van nog in hun geheel bewaarde archieven is geen enkel stuk in duplo voorhanden. Moeten nu ook al deze stukken, deze geheele of gedeeltelijke archieven in één depót worden bijeengebracht? Als er gevaar bestaat, dat zij elders verloren gaan of niet geraadpleegd kunnen worden, ja dan zeker. Maar in het andere geval, dat zij op de plaats zelf, waar zij ontstaan zijn, zorgvuldig worden bijeengebracht, geordend en beschreven en voor het publiek zoo ruim mogelijk ter inzage gegeven, heeft het ook dan nog zin om deze stukken weg te sleepen naar een centraal depót? Neen, voorzeker niet. In dat geval dienen zij te blijven, waar zij zijn en uit een oogpunt van goede archiefregeling thuis hooren. Daar, waar zij niet alleen voor de economische maar ook voor de locale geschiedenis van belang zijn. Daar, waar zij het meest geraadpleegd zullen worden en dus daarom het meeste nut zullen stichten. Maar hoe, zou men zeggen, komt men er dan toe, om bij deze handels- en bedrijfsarchieven de verzamellust zoo onbekookt ver door te drijven? Kan men zich soms op een antecedent ten opzichte van andere archieven beroepen? Niets is minder waar. Integendeel: geeft niet de Regeering al hare archieven, de notarieele, de rechterlijke, gaarne in bruikleen aan gemeentelijke archiefdepóts, zoodra zij maar waarborg heeft voor goede bewaring en goed beheer? En wat heeft de directeur van het Krijgsgeschiedkundig archief van den Generalen staf niet moeten hooren, toen hij, naar men althans meende, een poging deed om naast afschriften en drukwerken ook archief stukken onder zijn beheer te krijgen? Nu weet ik wel, dat dit een eenigs- zins ander geval is; doch er blijkt toch duidelijk uit, dat onze vereeniging er altijd op uit geweest is, om archieven daar te bewaren, waar zij logisch thuis hooren en ze niet, ten gerieve van welke historici dan ook, onder één dak te brengen met allerlei papieren en documenten, alleen omdat deze op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. Maar laten wij dan ook nu niet van ons principe afgaanwe zouden zoodoende een gevaarlijken weg inslaan. Na de beoefenaars der econo mische geschiedenis zouden weldra andere historische specialiteiten komen en voor hun gebied dezelfde eischen stellen. Ja, ik zie aankomen, om een enkel voorbeeld te noemen, dat als het Economisch-Historisch Archief er in slaagt, om archieven, die elders bewaard hooren te blijven, tot zich te trekken, de genealogen eveneens de hoofden bij elkaar zullen steken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 3