84
„Ten aanzien van de vraag, of de indiening van een wetsontwerp
tot regeling van het archiefwezen eerstdaags is te verwachten, kan de
ondergeteekende mededeelen, dat kort na zijne ambtsaanvaarding hem een
concept-wetsontwerp betreffende deze aangelegenheid, aan zijn Departement
opgemaakt, werd voorgelegd. Het heeft hem tot dusverre aan tijd ont
broken om het bedoelde concept in studie te nemen. Gaarne wil hij
evenwel de verzekering geven, dat, zoodra zijne andere werkzaamheden
hem zulks zullen veroorloven, hij aan dit onderwerp zijne aandacht zal
wijden".
Bij Kon. besluit van 20 November 1914 is aan Mr. A. Meerkamp van
Embden, adjunct commies bij het rijksarchief in Zeeland, en Mr. A. le
Cosquino de Bussy, adjunct-commies bij het rijksarchief in Utrecht, de
titulaire rang verleend van commies.
Het Hanckema-archief.De volgende ingezonden stukken zijn
overgenomen uit de N. Rott. C. van 7, 9 en 12 October 1914.
I.
Geachte Redactie
In het uittreksel van de Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven,
voorkomende in het Ochtendblad dezer courant, d.d. 28 September j.l.,
leest men betreffende het Rijks-Archief te Groningen, dat eene poging om
het Hanckema-archief te verkrijgen zou zijn afgestuit op „onmogelijke
eischen" van den bezitter.
Het zij nu den laatstbedoelde vergund deze zaak recht te zetten,
onder de voorafgaande opmerking, dat die poging niet van het Rijks-
Archief is uitgegaan, maar van den eigenaar van dat archief, schrijver dezes.
Ware de voorganger van den tegenwoordigen Rijksarchivaris te Gro
ningen, Jhr. Mr. J. A. Feith, nog in leven, ongetwijfeld zou hij dat archief
van mij hebben ontvangen.
Door zijn overlijden is dat niet gebeurd, alhoewel ik hem reeds
beloofd had dat archief in bruikleen ter inventarisatie te willen afstaan.
Daar ik intusschen het algemeen belang dezer zaak gaarne erken, bezocht
ik in September 1913 het Rijks-Archief te Groningen, en had bij afwezigheid
van den Rijks-Archivaris een onderhoud met den commies bij dat instituut
Dr. P. A. Meilink.
Deze deed mij nu het voorstel het Hanckema-archief in bruikleen af
te staan, op voorwaarden, in een wederzijdsch contract neer te leggen,
en waarbij ik na gebruik het archief ten allen tijde zou kunnen terug
krijgen, belegd met een inventaris. Zoowel van een dergelijk contract als
85
van een dergelijken inventaris toonde de heer Meilink mij een model als
voorbeeld. Het resultaat van dat zeer welwillend onderhoud was, dat ik
met de gedane voorspiegeling van zaken geheel instemde, en dat de heer
M. beloofde ons onderhoud te zullen meedeelen aan den Rijks-archivaris,
die natuurlijk te beslissen had.
Ik liet mijn adres achter, en leefde in afwachting, dat ik daarna een
ontwerp-contract, als waarover sprake was geweest, zou toegezonden krijgen.
D.d. 1 November 1913, no. 195 kreeg ik echter een brief van den Rijks
archivaris, die daarin erkent gehoord te hebben, dat ik „waarschijnlijk
bereid zou zijn het archief Hanckema in bruikleen of ten geschenke af te
staan", mij vervolgens de vraag stellende omtrent mijn voornemen ten
opzichte van dat archief. Ik constateer nu, dat de archivaris de zaak van
een contract niet aanroert, een contract dat mijn rechten zoo waarborgen
en waarvan de grondgedachte bij mij was opgewekt door de mededee-
lingen, mij op het archief verstrekt, 'k Herinner me niet nauwkeurig welk
antwoord ik daarop heb geschreven, maar ongetwijfeld is mijn antwoord
eene verwijzing geweest naar het aangenaam onderhoud met dr. M., en
naar een ontwerp-contract, dat ik alsnog tegemoet zag. Gedateerd Gro
ningen, 10 November 1913, no. 205, ontving ik navolgend schrijven van
den Rijks-archivaris
„Mijnheer!
Uw brief wijst aan, dat er een misverstand heeft bestaan omtrent
Uwe bedoeling, hetzij tusschen U en den heer Meilink, hetzij tusschen
den heer Meilink en mijwat niet ter zake doet.
Was mij terstond duidelijk geweest, wat gij U voorstelt, ik zou U
niet hebben lastig gevallen.
Wil dus mijn vraag excuseeren.
Hoogachtend,
enz."
Daarmede is m ij n e poging om bedoeld archief te doen inventari
seeren geëindigd.
Mijn doel was het, om, conform het onderhoud met Dr. Meilink, het
archief tijdelijk in bruikleen af te staan, waarna ik het met een gedrukten
inventaris zou terugontvangen, zooals mij was voorgespiegeld, en ik meen
me te herinneren, dat er ook gesproken is over een termijn van uiterlijk
2 of 3 jaar.
Dat de tegenwoordige Rijks-archivaris met die m. i. uiterst billijke
voorwaarden niet accoord gaat, moet hij zelf maar verantwoorden, maar
dat hij nu in het openbaar schrijft, dat de zaak is afgesprongen op
„onmogelijke eischen" van den bezitter, dat is wat al te kras om het zoo