46
waren en door geene Nederlandsche stad als bezetting begeerd werden
Nadat zij op 4 Augustus van Bergen-op-Zoom naar Biervliet overgebracht
waren, belette tegenwind hun onmiddellijk vertrek naar Calais, zoodat het
noodig werd maatregelen te nemen tot hun onderhoud 2). Die van Breskens
en het Oost-Vrije hebben daartoe bijgedragen door tusschenkomst van het
Zeeuwsche bestuur 3).
Niet lang na het vertrek van Biron's leger begon Parma zulke vorde
ringen in Vlaanderen te maken, dat de Gecommitteerde raden van Zeeland
den toevoer daarheen meenden te moeten bemoeilijken als naar vijandelijk
land. Hunne voorschriften werden door de Staten-Generaal niet steeds
bekrachtigd noch door de scheepsbevelhebbers stipt uitgevoerd. Ook konden
de Vlamingen niet algemeen als vijanden beschouwd worden. Uit vrees
voor de Spaansche troepen vluchtte eene verbijsterde schare met huisraad
en vee naar den Schelde-oever, vanwaar zij naar de veilige eilanden wilde
oversteken. Maar het scheen niet onmogelijk, dat de Spanjaarden zich
mede aan de rivier zouden vertoonen, en de regeeringen te Middelburg
en Antwerpen waarschuwden elkander tegen het dreigende gevaar. De
magistraat van de groote koopstad verwachtte alleen heil van het ingrijpen
van Zijne Excellentie en de Staten-Generaal, maar wilde inmiddels naar
vermogen voor de beveiliging van de rivier wakenhij verzocht de Raden
van Zeeland hetzelfde te doen, „ons verdunckende dat Uwe E. zeer wel
selen doen ooge ende regard te hebben op der Neuse ende andere daer-
omtrent gelegen plaetssen" (26 October 1583). Een schrijven van den
volgenden dag, mede van den Antwerpschen magistraat, werd 31 October
aan de Raden overhandigd door den baljuw van Axel, Joos van Leene,
die met zijne plaatselijke kennis van dienst kon zijn. De prins van Oranje
was intusschen mede op de hoogte gebracht, zoodat de graaf van Hohenlo
weldra uit Holland kwam opdagen met een duizendtal manschappen. Op
Zondagavond 6 November 1583, bij maneschijn, werd Terneuzen door
deze krijgsmacht bezet 4).
Hohenlo vertrok spoedig met het meerendeel van zijne soldaten, een
gedeelte achterlatende onder kolonel Michiel Caulier. Er deden zich nu
allerlei vragen voorwie de schansgravers, de werktuigen, levensmiddelen
en krijgsbehoeften zou leveren, welke in Terneuzen noodig waren. Zeeland
deed het voorloopig, in afwachting van den uitslag der onderhandelingen
4) Bor, Oorspronck der Nederlandsche beroerten, XVIII, fol. 10, 31.
2) Notulen van de Raden en hun missiveboek op Augustus 1583.
3) Notulen van de Raden, 10, 12 October 1583. Zesde rekening van Man
maker, fol. 60.
4) Bijzonderheden treft men aan in de notulen van de Raden, de bij hen
ingekomen brieven en hun missiveboek. Het schijnt onnoodig, deze bronnen verder
te vermelden.
47
met andere belanghebbenden De uitvoering vereischte een ambtenaar;
in het notulenboek van de Raden vindt men op 16 December 1583 de
provisioneele commissie van Adriaen Stilman tot het bewaren en uitdeelen
van de ammunitie, vivres en materialen, welke door Zeeland naar Terneuzen
gezonden waren of zouden worden, alsmede tot het bevorderen van de
fortificatie der plaats met den „ingeniaire" Germain Le Febvre, een en
ander te rekenen van 5 November af.
De naaste stap volgde uit het verlangen om de kosten van den oorlog
uit den oorlog zelf te vinden. 18 November 1583 schreven de Raden aan
Caulier, „dat Zijn Excellentie begeert die landtsaten van daerontrent con-
tribuabel te maecken tot behoeff van de gemeyn saecke, hebbende ons
belast eerstdaechs diezelve alhier daertoe te bescryven, dwelck wy metter
eerster ghelegenheyt van meynynge sijn te doene". De bedoelde last
geving van den Prins is niet meer aanwezig, maar het archief van de Raden
geeft wel eenige aanwijzing, dat de maatregelen in werking gebracht zijn.
Men heeft hier onderscheid te maken tusschen de landstreken, die moesten
betalen voor de bescherming, die zij van het fort te Terneuzen heetten te
ondervinden, en de meer binnenwaarts gelegene, welke zich moesten vrij-
koopen van eventueelen overlast, dien zij van de bezetting van dit fort
zouden kunnen lijdengoederen van personen, die bepaaldelijk den vijand
dienden, werden aangeslagen. De weinige aanwijzingen, die omtrent het
beheer dezer inkomsten in de eerste weken der bezetting worden aange
troffen, strijden niet tegen de veronderstelling dat het toen gevoerd is,
zooals het weldra officieel is geregeld. Volgens de notulen van de Raden
is op 13 Maart 1584 „Adriaen Stilman aenghenomen ter bewaernesse
ende administratie van allen ammonitiën ende provisiën op 't fort ter
Neusen, metgaders totten ontfanck van den impost, daerop ghestelt, ende
anderssins conforme zulcke instructie ende commissie als daertoe is ghe-
consenteert 2)". In de instructie zijn de volgende bepalingen vooral van
gewicht:
1) De wijze van betaling der soldaten is buiten bespreking gelaten, omdat de
verrekening daarvan tusschen de verbonden gewesten geen noodzakelijk verband
houdt met mijn onderwerp. Een door Hohenlo aangesteld proviandmeester,
George van Maxen, hield slechte orde op zijne zaken. De Prins en Hohenlo
hebben aan Zeeland gevraagd om de rekening van den man af te hooren en hem
te betalen, maar het verzoek is afgeslagen (notulen Raden van 11 April 1584 en brief
van den Prins van 6 April te voren). Die van Antwerpen hadden buiten weten van
Zeeland door den commies Focquenberge en mr. Abraham Andriessen eene
aanbesteding doen houden van een fort volgens het ontwerp van laatstgenoemden,
maar van de uitvoering was niets gekomen (missiveboek op 28 Februari 1584).
2) De commissie en de instructie zijn geregistreerd in het eerste commissie-
boek fol. 72 verso en 73. De eerste is gegeven door Gecommitteerde raden, de
tweede is verleend op naam en onder het cachet van de Staten van Zeeland. Deze
schijnen echter 9 Maart uiteengegaan te zijn om 18 Maart weder bijeen te komen.
Stilman is 14 Maart door de raden beëedigd.