96 van enkele leden, mede de dupe geworden van de plompe bedriegerijen van den gewezen boekverkoopersleerling Vrain-Lucas, doordat zij enkele der brieven in haar verslagen heeft laten opnemen en enkele als welkome en kostbare geschenken heeft aangenomen Dit alles vindt men terug bij Astier-Réhu; Vrain-Lucas vindt zijn pendant in den mismaakten boekbinder Fage. Bij Chasles, mathematicus en enkel verzamelaar uit liefhebberij, was alleen sprake van lichtgeloovigheid en van een naief patriotisme; bij Astier-Réhu, den vakman, zitten naast totaal gemis aan kritiek, berekening en eerzucht voor. En dat ten slotte zelfs een figuur als Astier-Réhu de voosheid voelt van zijn oude ideaal, de Académie, het is de zwaarste slag, dien Daudet meent, aan deze instel ling te kunnen toebrengen. Zooals gezegd, bij Astier-Réhu treedt het ambt op den achtergrond, is het ambt enkel een toevalligheid. Soortgelijke verhouding hebben wij in Hoffmanns verhaal Der goldne Topf. Dit is een wonderverhaal in den bekenden trant, en de „geheime" archivaris Lindthorst, die hierin voorkomt, is al niet minder wonderlijk dan welke andere schepping van Hoffmann ook. Wie lust heeft, de avonturen te volgen, die de student Anselmus bij het afschrijven van Lindthorsts manuscripten ondervindt, hij leze het verhaal zelf. Ik zal er hier niet verder op ingaanmaar ik wil enkel mededeelen, dat Hoffmanns archivaris, en dat is nog de geringste zijner praestatiën, vliegen kan. De groote Strindberg was ook tegenover de archivarissen niet zoo bijzonder gunstig gezind. Ik heb slechts weinig van hem gelezen; maar, waar hij in Das rote Zimmer een satyre geeft op het Zweedsche ambtenaarswezen, komt de archivaris er niet goed af. De held van het boek brengt met een kennis een bezoek aan een der regeeringsbureaux. Eigenlijk was daar geen der ambtenaren op zijn post, met uitzondering van een paar luierende boden. De bezoekers komen ook in een kamer, die bijkans niet geopend kan worden en die geheel en al vervuild is. Op de vraag, wie daar toch wel huisde, volgt het antwoord, dat dit de kamer was van den archivaris: deze was echter in geen vijf jaar op het bureau geweest en zag er nu wat tegen op, terug te komen. In de Nederlandsche literatuur komt de archivaris er over het alge meen vrij gunstig af. Jan Kalf geeft in zijn levendige, wat pretentieus geschreven novelle Forensen het beeld van een Mr. Hornink, een ongehuwden archivaris. Wel een sympathieke figuur: even schoolmeester achtig, even onwaar; maar de omstandigheden, die hem daartoe drijven, zijn zoo menschelijk, en hij doet er zoo eerlijk boete voor, dat men het hem graag vergeeft. Zie hierover de aankondiging van L'immortel door F. Brunetière in „Revue des deux Mondes" IV, 1888, bi. 699. W. 97 Tor Naeff geeft ons twee archivaris-portretten: de „stoffige archivaris", uit het verhaal in Elseviers maandschrift, welke kort geleden ook opdook in een bladvulling in het Archievenblad, en dan Mr. Qreve, weduwnaar, archivaris van Delft, in het prachtig verhaal: De Dochter. „Een stille in den lande", zoo noemt Mr. Veemer zijn ouden vriend Greve. Maar toch is deze iemand, dien zijn werkkring niet gansch van het maatschappe lijk leven heeft vervreemd, iemand, die met vriendelijken eerbied wordt behandeld in de wereldsche kringen, waar hij als zeldzame gast verkeert. Een geheel ander type levert ons Anatole France in den „archiviste „départemental" Mazure. Een raisonneur, passende tusschen de figuren van France's romannenreeks Histoire contemporaine overigens niet bepaald een gezien burger in de stad zijner inwoning. Hij kan eigenlijk nergens worden ontvangen, want het is een publiek geheim, dat zijn vrouw het archief langer gekend heeft dan hijmen zei, dat ze vóór haar huwelijk met Mazures beide voorgangers zeer intiem was gelieerd geweest. Hij heeft zijn eerzucht, maar een bescheiden eerzucht; hij streeft naar de palmes académiques. En nu hij het paarse lintje niet kan krijgen, nu besteedt hij zijn speurzin en zijn archiefkennis aan het verzamelen van scandaleuse historische gegevens over de voorouders der gros bonnets van zijn departement. Dan is zijn collega Mongrébin uit Miquette et sa mère een veel gemoedelijker figuur. Een gemoedelijke praatvaar: wanneer Miquettes moeder een bepaald nieuwtje haarfijn wil weten, is het voor haar een heele opluchting, wanneer zij Mongrébin haar winkel ziet binnentreden. En wanneer de „archiviste" zich evenveel moeite geeft voor zijn rapporten, en wanneer hij daarbij dezelfde methode volgt, om achter een nieuwtje te komen, men kan er van verzekerd zijn, dat hij goed werk zal leveren. Veel eenheid was er nog niet in de schildering der typen, die wij zagen. Het meest aan de traditioneele type, zonder boosaardigheid, maar zonder liefde ook, beantwoordt wel het portret, dat Anatole France ons geeft in Sylvestre Bonnard, dat Johan H. Been ons schildert in zijn Lotgevallen van een stadhuisklerk, dat voorkomt in een Simplicissimus-verhaaltje, waarvan ik den titel vergeten ben Nijvere menschen, met een goede vreemdheid tegenover het daaglijksche leven. Dit kan tragisch worden, zooals in het laatst genoemde verhaaltje: een man blijft thuis van zijn bureau op een middag, wegens den plotselingen dood van zijne vrouw. Hij had wel gemerkt, dat er in den laatsten tijd iets tusschen hen was gekomen, wat er niet hoorde. Wat het was, hij wist het niet. Maar op dien middag wordt het hem geopenbaard. De troisième komt, den man op zijn bureau wanend tusschen zijn i) Het is mij niet gelukt, bedoeld verhaal op te sporen. W.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1913 | | pagina 8