provinciën, de archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief te 's Graven-
hage, de hoofdcommiezen, de commiezen en de adjunct-commiezen betreft
overigens door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.
Gelijkerwijs wordt beslist omtrent latere toekenning van eene verhooging,
welke onthouden moest worden, omdat aan de voorwaarden van toekenning
niet werd voldaan. Tenzij er reden is om dienaangaande anders te han
delen, worden voor het geval dat een of meer verhoogingen onthouden
worden, de verdere periodieke verhoogingen zooveel later toegekend, als
de laatste onthouding heeft geduurd.
Artikel 6.
Het thans in dienst zijnde personeel, waarvan de bezoldiging het in
artikel 4 bepaalde maximum overtreft, blijft in het genot dier hoogere
bezoldiging.
Voor zoover de bezoldiging van het bij in werking treden van dit
besluit in dienst zijnde personeel lager is dan zij naar de in artikel 4 en
5 gestelde regels zou kunnen bedragen, wordt zij met ingang van 1 April
1914 verhoogd voor hen, welke het minimum, voor hun rang vastgesteld,
nog niet hebben bereikt, tot dat minimum, en voor hen, bij wie zulks wel
het geval is, behoudens de in artikel 5 gestelde voorwaarden voor trakte-
mentsverhooging tot het bedrag, dat volgens de schaal der periodieke
verhoogingen onmiddellijk volgt op de genoten bezoldiging. Met ingang
van 1 Januari 1915 en dan telkens na verloop van een jaar wordt op
gelijke wijze en onder gelijke voorwaarden de wedde verhoogd, totdat zij
het in art. 5 bedoelde bedrag, waarop krachtens het aantal dienstjaren
aanspraak kan worden gemaakt, heeft bereikt.
Artikel 5, voorlaatste lid, is hierbij van toepassing.
Artikel 7.
Behalve de in artikel 4 genoemde bezoldigingen kunnen aan het per
soneel ter vergoeding van de door hen verrichte werkzaamheden buiten
bureautijd, tijdelijke traktementsverhoogingen worden toegekend.
Artikel 5, voorlaatste lid, is hierbij van toepassing.
Artikel 8.
Het Koninklijk besluit van 8 Juli 1881 no. 44 en Onze besluiten
van 22 Januari 1904 no. 35, en van 9 April 1913 no. 20, worden inge
trokken.
Artikel 9.
Dit besluit treedt in werking met 1 April 1914.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering
van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene
Rekenkamer.
's Gravenhage 13 Maart 1914.
(get.) WILHELMINA.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) Cort v. d. Linden.
Opneming van kleine gemeente-archieven in bewaarplaatsen
van grootere gemeenten.
Op de adressen, welke het bestuur onzer Vereeniging aan verschil
lende gemeentebesturen heeft verzonden, in overleg met de Commissie
van enquête omtrent de positie der gemeente-archivarissen, welke op de
buitengewone algemeene vergadering, 22 December 1910 te Utrecht ge
houden, de opdracht heeft ontvangen om werkzaam te blijven orli de
destijds uitgesproken wenschen tot werkelijkheid te maken, zijn de vol
gende antwoorden ingekomen
No. 53.
Bericht op brief van 21 Sept.
1912, betreffende Opnemen van
archieven van kleine gemeenten in
het archiefgebouw der gemeente
Utrecht.
Utrecht, 11 October 1912.
Wij hebben de eer U mede te deelen, dat in het gebouw van
het archief dezer Gemeente geen ruimte is en ook in afzienbaren
tijd niet beschikbaar komen zal om daarin ook het archief van de
eene of andere kleine gemeente te bewaren.
Naar wij vernemen is echter voor het opnemen van die
archieven in het lokaal van het Rijksarchief te dezer stede nog
88
89