84
zelfs verder dan die van ons land, meer uitvoerig werd dit betoogd door
Mr. R. Fruin. In de eerste plaats sprak deze over den arbeid van den
gemeente-archivaris, waaraan zijne ambtgenooten een voorbeeld nemen,
vervolgens over het wetenschappelijke en populaire catalogiseeringswerk,
in het stedelijk museum verricht, dan over de practische inrichting van
het rijksarchief. Voorts herinnerde hij aan Mr. Muller's werkzaamheid
in en voor de Vereeniging van archivarissen, wier leider en voorzitter
deze spoedig werd. „Aan u", zeide spreker, „is het in de allereerste
plaats te danken, dat zich onder de archivarissen omtrent hun inventarisee-
ringswerk een communis opinio heeft gevormd, die de beginselen huldigt,
die& gij het eerst hebt toegepast. Ik denk hier voor alles aan het herkomst-
beginsel. Oij hebt eenheid in ons streven gebracht en ons daardoor een
invloed verzekerd, waarvan men vroeger niet had gedroomd. Aan uw
invloed het was nog voor de oprichting der Vereeniging van archi
varissen is het te danken geweest, dat de verwaarloosde rechterlijke
archieven ook van de gemeenten naar de rijksdepöts zijn overgebracht,
waarop later de notarieele archieven en althans gedeeltelijk die der minis
teries zijn gevolgd. In uw geest is de openbaarheid en toegankelijkheid
der archieven geregeld. Gij hebt het ambt van archivaris door uw voor
beeld hoog gehouden en door uw actie tot hooger waardeering gebracht.
Vergelijk eens den toestand der archieven veertig jaren geleden en thans!
Dat die zoo sterke verandering ten goede is ingetreden, het is grootendeels
uw werk en er zijn weinig orationes pro domo gehouden, waarbij het
algemeen belang zoo is gebaat. Gij hebt het archiefwezen zelfstandig
gemaakt. Thans wordt het Nederlandsche archiefwezen ook in het buiten
land geprezen en gewaardeerd en dat is uw werk. Het was dan ook
eene rechtmatige hulde, toen het internationale congres van archivarissen
te Brussel u tot zijn voorzitter aanwees." Nadat hij Mr. Muller's arbeid
op het gebied van zegel- en tijdrekenkunde, van de uitgave van geschied
bronnen en van de geschiedschrijving had aangeroerd, stelde spreker in
het licht, dat trots de groote verscheidenheid van onderwerpen, welke
Mr. Muller behandeld heeft, toch zeer duidelijk daarin eenheid op te
merken is, wijl alles wat hij heeft uitgegeven en geschreven, zich groepeert
om diens archivaris-ambt. Mr. Fruin deelde ten slotte mede, dat H. M.
de Koningin Mr. Muller had benoemd tot commandeur in de orde van
Oranje-Nassau, en bood hem daarna namens de commissie een geschenk
aan uit naam van zijn vereerders.
Het geschenk bestond uit een fraai gebonden op fijn Engelsch per
kament gedrukt boekwerk, bevattende, behalve de opdracht, een biblio-
graphisch overzicht van alle geschriften van den jubilaris, beginnende met
diens dissertatie in 1872 tot zijn laatste opstel over Utrechtsche monumenten
in „Buiten" van 10 en 17 Januari 1.1., samengesteld door den heer
85
Corn. L. de Leur, ambtenaar aan het archief en lid der commissie. De
omslag is van zwijnsleer en versierd met dof verguld. Bovenaan prijken
de jaartallen 18721914 en onderaan is een monogram met zijne
initialen.
Mr. Muller dankte hierop in de eerste plaats voor de verleende
koninklijke onderscheiding, vervolgens voor het aangeboden huldeblijk.
Dit geschenk, zeide hij, was hem zeer sympathiek en een kostbare herin
nering aan dezen dag.
In den namiddag maakten velen van de gelegenheid gebruik om den
jubilaris in diens huis geluk te wenschen. Onder de schriftelijke felicitaties
bevond er zich eene, namens de leden onzer vereeniging verzonden door
Mr. Fruin als vice-voorzitter en Dr. Wiersum als secretaris; in dit schrijven,
waarop eene dankbetuiging van onzen voorzitter is ingekomen, is in het
bijzonder melding gemaakt van de groote diensten, door Mr. Muller aan
onze vereeniging bewezen, als uiting waarvan hem enkele jaren geleden
het eerevoorzitterschap er van is aangeboden en daaraan toegevoegd, dat
wij ook voor de toekomst veel van zijne leiding, van zijne kennis en van
zijne werkkracht blijven verwachten en hem nog eene reeks van jaren als
onzen voorzitter hopen te behouden. Deze erkentelijkheid, verwachting en
hoop worden door den redacteur van het Nederlandsch Archievenblad van
harte gedeeld.
Koninklijk besluit van 13 Maart 1914 no. 6, houdende vast
stelling van bepalingen omtrent de wijze van benoeming
en de bezoldiging van het personeel, verbonden aan
de archiefdepots des Rijks, zoo te 's Gravenhage
als in de provinciën.
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van
11 Maart 1914, no. 596, afdeeling Kunsten en Wetenschappen;
Gezien het Koninklijk besluit van 8 Juli 1881 no. 44, en Onze
besluiten van 22 Januari 1904 no. 35, en 9 April 1913 no. 20;
Overwegende, dat het wenschelijk is gebleken ten aanzien van het
personeel, verbonden aan de archiefdepöts des Rijks, zoo te 's Gravenhage
als in de provinciën, nadere voorschriften te geven