134 Gemeente-archief Leiden. Archieven van de gasthuizen. In ventarissen en regestenlijsten door Mr. Dr. J. C. Overvoorde, ge meente-archivaris. G. F. Theonville, Leiden, 1913. Oorspronkelijk vormde Leiden één kerspel: dat van St. Pieter. De toename der bevolking en de uitbreiding der stad brachten grootere eischen met zichzoo vinden wij later nog twee kerspelen te Leidenvan St. Pancras en van St. Maria. Wellicht altijd, doch althans in lateren tijd, werd de cure van St. Pieter bediend door een commandeur van het Duilsche Huis, balye van Utrecht Of de balye rechten heeft bezeten op andere cureit- schappen, is mij niet bekend. In hef kerspel van St. Pieter vinden wij reeds in 1276 het hospitale of hospitale pauperum te Leyden, het armengasthuis, vermeld, bestemd voor arme passanten. Op 1 Januari van dat jaar regelde de wijbisschop Petrus van Zuden de begraving in de kapel van het gasthuis in verband met de rechten der moederkerk van St. Pieter. In 1370 wordt het eerst gesproken van Sinte Katrinen-gasthuijs, doch reeds in 1318 blijkt „die maghet Sente Katrine" de beschermheilige te zijn geweest. Het in 1395 in het kerspel van St. Pancras gestichte gasthuis werd toegewijd aan O. L. V., het in 1428 in de O. L. V.-parochie gestichte aan St. Elisabeth. Oorspronkelijk zorgde men in het St. Catharina-gasthuis ook voor „dollen" en pestlijders. In 1635 echter werd buiten de stad een afzonder lijk pesthuis gesticht, dat bevolkt werd naarmate de ruimte in het binnen de stad gelegen pesthuis (behoorend aan 't St. Catharina-gasthuis) ontbrak. Bovendien treffen wij reeds in 1385 te Leiden een Leprozenhuis aan. In 1583 werden de O. L. V.- en St. Elisabeths-gasthuizen vereenigd tot het Vrouwen Elisabeths-gasthuisin 1593 werd daarbij opgenomen het Leprozenhuis en voortaan gesproken van het Vrouwen Elisabeths-gasthuis geünieerd met de Leprozen; in 1799 eindelijk werd ook het St. Catharina- gasthuis hiermede vereenigd tot de Vereenigde Gast- en Leprozenhuizen. Het beheer van het in 1635 gestichte Pesthuis werd sedert 1799 onder toezicht van het stedelijk bestuur uitgeoefend door een fiscaal ambtenaar der stad, (eerst de klerk ter thesaurie, later thesaurierdaarna de president der commissie van financien; en nog later de ontvanger). De archieven der genoemde instellingen berusten in het archief der gemeente Leiden. Terwijl nu mejuffrouw Dr. C. Ligtenberg het dankbare werk heeft verricht door de uitgave harer dissertatie in 1908 over De armenzorg te Leiden tot het einde van de 16de eeuw ('s Gravenhage, Ten onrechte spreekt Mr. Overvoorde in zijn inventaris van commandeur der St. Pieterskerk. Deze functie bestond niet. 135 Martinus Nijhoff), heeft Leiden's gemeente-archivaris het ondankbare werk voltooid in zijn bovenvermelden inventaris der Archieven van de gast huizen. Beide werken loopen niet parallelterwijl Dr. Ligtenberg zich aan den eenen kant bepaalt tot het einde der 16de eeuw, behandelt zij de geheele armenzorg; daarentegen beschrijft Mr. Overvoorde de geheele archieven, doch beperkt zich tot de gasthuizen, de stichtingen welke opname van armen ten doel hadden. Dr. Ligtenberg heeft reeds voldoende, en een zeer gunstige, kritiek op haar werk ontvangen; mijn taak is Mr. Overvoorde's inventaris aan te kondigen. In de eerste plaats voegt na de voltooiing van een dergelijken arbeid een woord van erkentelijkheid aan den bewerker, dat hij het groote publiek in staat stelt kennis te nemen van den inhoud der beschreven archieven. Al moge de inventarisatie de eerste plicht zijn van den archivaris, te zeer nog wordt ons de wetenschap onthouden van wat in de archieven is te vinden, dan dat niet iedere gedrukte inventaris ons een reden van vreugde is. Zij, die veel met archieven in andere plaatsen hebben te maken, weten, welk een bizonder groot ongerief het is, dat men van zoo talrijke hoogst- belangrijke archieven den inventaris ontbeert. Met waardeering constateer ik ook de aanwezigheid der indices die voor het gebruik van eiken inventaris onmisbaar zijn doch niet bij alle inventarissen worden aange troffen. Wanneer ik nu, na deze oprecht gemeende woorden, enkele op merkingen maak, dan moge de bewerker hierin zien een bewijs van mijn groote belangstelling in zijn werk. Ieders werk is menschenwerk en heeft dus zijn feilen, die anderen beter zien dan wij zelf. Den druk der Regesten zou ik zeer beslist duidelijker wenschende wijze, waarop anderen en ik zelf hebben gestreefd naar overzichtelijkheid, heeft Mr. Overvoorde niet overgenomen, waardoor die overzichtelijkheid wordt gemist. De oude spelling der eigennamen is ook in den Inventaris gevolgd. Dit acht ik ongewenscht, omdat de inventaris geen puzzles mag opleveren. Bovendien is het onpractischmen loopt dan het gevaar, dat niet ieder is calligraaf, ik weet dit heel goed zelf er verschil ontstaat tusschen de spelling in den inventaris en die in het regest, zooals hier voorkomt. Een tweede algemeen bezwaar met betrekking tot de beschrijving zie ik in het gebruik van den term „eigendomsbewijs", wanneer het ééne aanwezige stuk niet is het eigendomsbewijs voor de betrokken instelling, en „eigendomsbewijzen", wanneer aanwezig zijn het eigendomsbewijs voor J) Die van de persoonsnamen zijn vervaardigd door den heer W.J.J. C. Bijleveld.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1913 | | pagina 27