46 St. Paulus-abdij, dan werd, bij een vertoog over de constructie dier bogen, mijne aarzeling en passant even bespot in een krabbel, dat ze ridiculiseerde. Zeker, eene gedachtenwisseling met hem was altijd een genot, en ik, die er zoo dikwijls van genoten heb, ik denk met groote dankbaarheid terug aan den schoonen tijd, dien ik mede beleefd heb, aan de vele uren, die ik heb doorgebracht in de groote zaal op den hoek van het Binnenhof, die nu ook reeds verdwenen is, aan de gezellige wanorde in het volle vertrek, waar de bundels hoog opgestapeld lagen op de aardige empire- stoeltjes, aan de teekeningen en de reliefs aan den wand, de karikaturen op de deuren. Ik denk ook aan hem, die jarenlang heeft geleefd in dit vertrek, aan zijn ruimen geest, die in alles belang stelde en voor alles hart had, aan zijn helder oog, dat steeds scherp zag en juist, aan zijne vaste hand, die altijd stuurde in de goede richting. Met dankbaarheid denk ik aan het geduld en de onverflauwde belangstelling, waarmede hij steeds luisterde, aan de zuiver zakelijke welwillendheid, waarmede hij vaak steun wilde beloven, aan de kracht en de trouw, waarmede hij die belofte altijd heeft gehouden. Ja waarlijkdit waren goede en gelukkige dagen, en met weemoed bedenk ik, dat ik hunne gelijken niet zal beleven. S. MULLER Fz. Kleinere bijdragen. De gemeentearchivarissen en de pensioenwet. Terwijl de nieuwe pensioenwet voor de gemeenteamtenaren bepaald heeft, dat een algemene maatregel van bestuur de betrekkingen zal aanwijzen waar voor niet de 65-, maar de 55-jarige leeftijd als pensioensgrens zal gelden, schijnt de kans groot te zijn, dat dit voorschrift slechts een beperkte toe passing zal vinden. Het volgend bericht vestigt de indruk, dat een leidend beginsel bij het vaststellen van de lijst van hen, die in de algemene maatregel zullen opgenomen worden, dit is, de lijst zo klein mogelik te houden. Het bericht betreft de gemeente-polisieamtenaren, en wie eerder dan dezen, behalve dan misschien de archivarissen en het telefoonpersoneel, zouden voor het recht om vóór het 65ste jaar pensioen te vragen, in aanmerking komen? Verscheiden gemeentebesturen hebben de billikheid daarvan erkend en het 60ste jaar als leeftijdsgrens vastgesteld. De bepalingen van de nieuwe wet zullen deze gemeentelike regelingen te niet doen. De dienstvoor- waarden van de polisieamtenaren zullen dus niet verbeterd, maar slechter gemaakt worden. Men begrijpt nu, hoeveel kans er is op de vermelding van de archivarissen, zo vaak de stiefkinderen onder de amtenaren, in de 47 algemene maatregel van bestuur. Het bericht kwam voor in de Avond post van 27 Oktober 1913 en luidt als volgt: „Pensioen hoogere politieambtenaren. Volgens de bepalingen van art. 3 der Wet, houdende pensioenregeling voor de gemeente-ambte naren, wordt de pensioengerechtigde leeftijd bepaald op 65 jaar, met uitzondering van hen, wier betrekking van zoodanigen aard is, dat de waarneming er van geacht moet worden in den regel door personen van meer gevorderden leeftijd niet of slechts ten koste van te groote inspanning te kunnen geschieden. Bij algemeenen maatregel van bestuur zullen die betrekkingen worden aangewezen. De betrokkenen zullen, als zij ten minste 10 jaar in zulk een betrekking hebben gediend, op hun 55ste jaar kunnen worden gepensionneerd. Naar in politiekringen alhier verluidt, zouden in bedoelden bestuurs maatregel niet worden genoemd de commissarissen, hoofdinspecteurs en inspecteurs van politie, die krachtens de gemeentelijke verordening op 60- jarigen leeftijd pensioengerechtigd zijn. Art. 71 der bovenbedoelde wet bepaalt, dat de besturen van ge meenten, waar 1 October j.l. pensioenbepalingen golden, welke hoogere pensioensaanspraken geven dan deze wet, die bepalingen herzien vóór 1 April 1914, zooveel mogelijk met eerbiediging van verkregen aanspraken. Deze herziene bepalingen zullen geacht moeten worden 1 October j.l. in werking te zijn gegaan, en worden dan uitsluitend ten opzichte van de dien datum in dienst zijnde ambtenaren van toepassing verklaard. Men meent, dat dientengevolge de politie-ambtenaren, die volgens de gemeentelijke verordening reeds thans den pensioengerechtigden leeftijd hebben bereikt, niet zullen kunnen worden gepensionneerd, voordat de bij art. 71 der Wet bedoelde herziening na de verordening door den Gemeente raad is tot stand gebracht, en door Ged. Staten goedgekeurd." PETER VAN MEURS. Juist voor het afdrukken van het bovenstaande verscheen het Kon. besluit, waarbij de algemene maatregel van bestuur werd vastgesteld. Er wordt o. ahet volgende in bepaald „De gemeentelijke betrekkingen waaraan uitzicht op pensioen op 55-jarigen leeftijd is verbonden, zijn de volgende agent van politie, veldwachter, nachtwaker, commandant van en brand meester, brandwacht of kraandraaier bij eene beroepsbrandweer, havenloods, wegwerker, straatmaker, machinist, en stoker bij eenigen tak van dienst, ontsmetter en helper bij een ontsmettingsdienst, scheikundige, bacterioloog, vroedvrouw, verpleger in een ziekenhuis of in een krankzinnigengesticht, ambtenaar voor den dienst van kantoren en lijnen van een gemeente lijken telephoondienst.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1913 | | pagina 4