HET NIEUWE ARCHIEFQEBOUW DER GEMEENTE AMSTERDAM.
165
Het nieuwe archiefgebouw der gemeente Amsterdam.
Naar wij willen hopen, zal in den aanvang van het volgend jaar het
archief der stad Amsterdam, vereenigd met haar notarieele archieven, in
het nieuwe depót worden overgebracht en het voormalig stadhuis van
N. Amstel dan tevens voor den dienst zijn ingericht.
Gelijk de afbeelding doet zien, biedt het geheel een voldoend, ja laat
ons erkennen een voortreffelijk aanzien, der hoofdstad waardig, en wij
mogen dankbaar getuigen: „Finis coronat fidem, patientiamWant
inderdaad, meerdere jaren eischten een geduldig vertrouwen op den drang
der omstandigheden, die tot deze goede uitkomst moesten leiden.
De onhoudbaarheid van het oude, meer eigenaardige dan doelmatige
poorthuis van S. Anthonis op de N. Markt, voor een 25 jaren door
De Roever dankbaar, doch onvoldaan aanvaard, was de klacht, waarmee
ik reeds in 1896 B. en W. moest lastig vallen, niet alleen wegens gebrek
aan ruimte tot behoorlijke plaatsing, doch tevens wegens vochtige muren
en andere gebreken van het gebouw. Die klacht, in 1900 en volgende
jaren herhaald, vond in 1902 bij den nieuwen burgemeester Van Leeuwen
een gunstig oor. Z.E.A. bood mij het gebouw van den op te heffen
schutterijdienst aan; ook lokalen in het nieuwe beursgebouw. Doch met
dit aanbod te aanvaarden, zouden de archieven weer verspreid raken en
een toestand herleven, die juist door De Roever was opgeheven bij de
installatie in het oude poorthuis. Alleen dan achtte ik die hulp aannemelijk,
als B. en W. haar uitdrukkelijk als een voorloopige wilden erkennen door
vaststelling van een post op de begrooting voor den bouw van een geheel
nieuw archiefgebouw. Doch hiertoe bleek geen gezindheid, en ik verkoos
liever dus den bestaanden toestand te handhaven dan te besluiten tot een
scheiding voor een onbepaalden, wie weet hoe langen tijd.
Weldra zou de vraag zich laten gelden, of Amsterdam ook het eigen
beheer van haar notarieele archieven wenschte. Ik had reeds in 1902 de
aandacht van B. en W. op die vraag gevestigd. Zij werd echter eerst in
1906 officieus gesteld, toen mij de rijksarchivaris Gonnet in Mei bezocht
en vanwege den Minister haar voorlegde. Nog dienzelfden dag berichtte
ik den Burgemeester over dit bezoek en ik werd kort daarna uitge-
noodigd mijn meening over de aanvaarding dier archieven schriftelijk
aan B. en W. te rapporteeren. In mijn memorie van 15 juni d. a. v.
wees ik niet alleen op de beteekenis dezer archieven als de voornaamste
bron van sociale geschiedenis der stad, doch tevens op het belang
der stad om deze archieven onder haar eigen beheer te hebben, wegens
de kennis die daaruit omtrent stedelijke rechten en verplichtingen kon
worden verkregen; dat deze notarieele archieven zoo eenigszins mo
gelijk in éénzelfde depót, gelijk de voor 15 jaren aanvaarde rechter-