104
te brengen. Want heel Groningen vertrouwde hem; allen eerbiedigden
zijne groote kennis, zijne vaste overtuiging, zijne volkomene belangeloosheid
en zijne warme toewijding; iedereen wilde hem gaarne een genoegen doen.
Gewoekerd heeft hij met de gaven, die hij zich verworven had met noesten
vlijt, en de dood, die hem na lang dreigen heeft gegrepen voor zijne
schrijftafel, heeft ons in de ziel gegrift een eerbiedwekkend beeld van trouw
tot in den dood.
Wat heeft hij veel gedaan, hoeveel heeft hij tot stand gebracht! Al
lereerst voor zijn archief, zijne liefde al van zijne jeugd af„als ik weer
in de wereld kwam", was hij gewoon te zeggen, „dan zou ik weder
archivaris worden". Reeds als jongeling heeft hij het eerste gedeelte van
het Groningsche oorkondenboek een werk, dat geheel op zijn weg
lag mede op touw gezet; dat hij toen daarbij slechts de tweede of
derde plaats innam, dat hinderde hem, die nooit zich zeiven zocht, aller
minst. Mettertijd kwam hij toen, als van zelf, aan het hoofd van het
Groningsche archief, waar hij zijnen vader en grootvader opvolgde. Die
benoeming verheugde hem innig en zij bezwaarde hem ook niet. Hij was
vlug noch vluchtig, zijne overtuigingen waren geene indrukken van het
oogenblik; maar wat hij zich eenmaal door grondige studie had eigen
gemaakt, dat hield hij vast en daarvoor stond hij ook pal. Ik herinner
mij onze aangename samenwerking met Fruin aan de Handleiding
voor de regeling van archieven; toen wij het daarbij eenmaal
over alle hoofdpunten waren eens geworden en hij de gezamenlijk vast
gestelde beginselen met overtuiging had geaccepteerd, heeft hij stellig
besloten, daarnaar ook te handelen zijn leven lang. Maar zoodoende
moest hij in conflict komen met de overtuigingen, waarnaar zijn hoog
vereerde vader, man van de oude school, bij het beheer van zijn archief
altijd gehandeld en het depot georganiseerd had. Tusschen den ouden
Feith en zijn jongsten zoon bestond eene zeer bijzondere verhouding, die
deze in den brief, dien hij mij na zijns vaders dood schreef, terecht „excep
tioneel en ideaal" noemde. „Ben ik mij met eenigen trots bewust", dus
vervolgde hij, „hem nooit eenig verdriet te hebben bezorgd, bovendien was
er, doordien ik nooit Groningen als woonplaats verlaten heb, een nauwe
band tusschen ons gelegd. Hoe innig is die band geworden bij het
samenwerken op wetenschappelijk en maatschappelijk gebiedWederzijds
bespraken wij zaken van allerlei aard; wederzijds vroegen wij elkander
om raad. Mijne broeders en zusters benijdden mij wel eens den blijden
glimlach, die er op het gelaat van mijn vader verscheen, wanneer
hij mijn voetstap in de gang hoorde naderen. Thans is dat alles
voorbij; doch naast een gevoel van groote leegte dringt zich een
machtig gevoel van groote dankbaarheid op". Met zulke indrukken
moest de opvolger van den ouden Feith het nieuwe systeem inau-
105
gureerenal was de oude man overleden, zwaar moest het den zoon
vallen, die de nagedachtenis van den doode vereerde met zoo eerbiedige
piëteit. Ik wist dit en ik voelde het; hoe blijde was ik dus, toen ik later
in de nieuw ontdekte concept-archiefwet van Bakhuizen van den Brink
het bewijs vond, dat deze zelf, de groote tijdgenoot en voorganger van
den ouden Feith, geheel dezelfde inzichten, dezelfde beginselen had hoog
gehouden als dezeDat was wel diens beste rechtvaardiging, en toen ik
het concept openbaar maakte, heb ik daarom met voldoening de overeen
stemming gereleveerd. Natuurlijk merkte de zoon het op: „dat heb ik
geschreven voor jou", zei ik. Zijn blik, die mij dankte, zal ik niet
vergeten; al het pijnlijke van den strijd, die voorbij was, sprak daaruit.
Zeker, moeilijk is die strijd geweest; maar toch, toen de jonge man een
maal goed had ingezien, dat het oude systeem moest verlaten worden,
toen heeft hij niet meer geaarzeldvast en zonder omzien heeft hij het
werk aangevat. Zoo heeft hij, met eerbied en met smart, toch de laatste
jaren van zijn leven gewijd aan het te niet doen van dat, waaraan zijn
vereerde vader zijn leven had besteed, en met altijd wassende zekerheid
heeft hij moedig voortgearbeid aan deze droevige taak. Ik weet, dat hij
er aan gedacht heeft, om ook nog, al was hij nu alleen, het oorkonden-
boek te vervolgen en te voltooienstellig zou hij het onaangename werk
ook op zich genomen hebben, had zijne geschokte gezondheid hem het
aanvaarden van de zware taak niet onmogelijk gemaakt. Hij moest
voortaan werken met halve kracht; maar toch heeft hij in zijn ambtelijk
leven nog een groot resultaat bereiktterecht heeft de Algemeene rijksarchivaris
bij zijn graf kunnen getuigen, dat het Groningsche archief thans is een
model voor alle andere.
Sterker nog, verbazend zelfs is het werk, dat Feith heeft verricht
voor het Groningsche museum. Ik herinner mij, hoe hij mij, toen ik de
eerste maal te Groningen was, op den zolder van het Gouvernementsgebouw
met zekeren nadruk eene kleine verzameling oudheden vertoonde, in het
donker uitgestald op de planken van een boekenrek. Dat was het
Groningsche museumnatuurlijk heb ik hem toen niet willen toonen, hoe
pover ik het vond. En toch, weinige jaren later is het museum, gevestigd
in een eigen, expresselijk daarvoor opgetrokken gebouw, geopendNog
juist heeft zijn vader het groote feit beleefdde oude man heeft zich naar
het gebouw laten rijden, en doodziek heeft hij zich laten ronddragen in de
zalen, om met eigen oogen het prachtige werk te zien van den zoon, dien
hij liefhad. Voortdurend is het museum sedert verrijkt, zoodat uitlegging van
het gebouw door nieuwe vleugels al spoedig noodig werdde belangstelling
der Groningsche burgerij, die als geene andere hare stad liefheeft, heeft
den kleinen schat voortdurend vermeerderd en den conservator, dien zij
hoogachtte en vertrouwde, telkens verheugd door hare milde schenkingen.