140
van de hofstad zijn in de verklaringen ingelascht, voor de juistheid waarvan
de daarbij aangehaalde bronnen borg staan. Dat de schrijver, behalve
uit betrouwbare meestal officieele bronnen, daarnaast nogal eens citeert
uit de Morgenwandelingen van den heer Andriessen, een allesbehalve
betrouwbaren gids, zal zeker geen enkele lezer hem kwalijk nemen.
Zouden uit een oogpunt van belangrijkheid deze lange citaten moeielijk te
verdedigen zijn, daartegenover staat, dat de gewoonlijk superfantastische
verklaringen van den heer Andriessen er toe meewerken om de uit den
aard der zaak tamelijk droge stof aangenaam te doen lezen en zelfs hier
en daar met humor te "kruiden. Een verklaring b.v. als van de Lange en
Korte Pooten naar de pooten van het groote en het kleine vee, die als
accijns aan de armmeesters moesten geleverd worden om daarvan soep te
koken voor de armen, zou slechts noode gemist zijn. Wel bewijzen die
allen grond missende verhalen weer ter dege, dat men toch vooral voor
zichtig moet zijn met oude overleveringen. Ook in die gevallen, waar de
heer Morren heeft moeten volstaan met een gissing, moet erkend worden,
dat deze gewoonlijk door groote waarschijnlijkheid gesteund en aannemelijk
gemaakt wordt, maar blijft missen toch nooit uitgesloten en kunnen
nadere aanvullingen, hetzij tot bevestiging of tot wijziging, later nog altijd
verwacht worden.
Hoe verbastering oude namen onkenbaar gemaakt heeft, blijkt telkens
en het is zeker niet een der minste verdiensten van een straatnamenboekje,
dat daarin raadselen opgelost worden als b.v. de herkomst van den naam
Schoorsteenvegerstraatje, die in verband gebracht moet worden met Jhr.
Jacob Schroots. En dat Franje verbasterd zou zijn uit Pastoorswarande
en Jefrientje uit Jonkvrouw of Juffrouw Idastraat ligt ook niet voor de
hand. Jammer, dat de schrijver ons van die Jonkvrouw niets meer kon
meedeelen dan zijn voorganger en evenmin van Elsemoer, die als meter
stond over de Elsemoerstraat.
Dat een latere eeuw verbastering zag in een naam, die, hoe juist
ook, niet meer begrepen werd, blijkt uit de verklaring van Laan van
Nieuw-Oostindië, later in Nieuw-Oosteinde veranderd, omdat men de herberg
Nieuw-Oostindië niet meer kende. Pas in 1894 is die oude vorm hersteld.
In het eerste gedeelte van het werk, waarin de hedendaagsche straat
namen behandeld worden, zijn deze volgens rubrieken gerangschikt. Vooral
voor het verschil in namen vóór en na 1850 gegeven, is deze indeeling
zeer leerrijk. Heeft men vóór dien tijd weinig straatnamen gedoopt naar
personen, tenzij deze in de buurt eigenaar van een of ander pand waren,
slechts een 37-tal namen in het geheel, na 1850 zijn niet minder dan 289
personen benoemd, doch met Den Haag hebben zij dikwijls heel weinig
of niets te maken en met het plekje grond, waaraan hun naam verbonden
is, absoluut niets. Wij vereeren tegenwoordig onze groote mannen door
141
hunne namen te verbinden aan een straat; Pieter Verheyden, Claes Ger-
brantsz. Colder, Dirck Kits en andere onbekende en onbeteekenende groot
heden hebben vroeger diezelfde eer genoten, getuige de oude Pieterstraat,
de Gerbrandstraat en het Kissemstraatje. Kan men tegenwoordig nog een
zekere voorliefde opmerken voor bepaalde categorieën van personen, vroeger
was dit niet het geval, want een schoenmaker, die op den hoek van een
slop of steeg woonde, had evenveel kans, zijn naam daaraan gegeven te
zien, als een lid van den Raad van State. Niet minder dan 60 der
tegenwoordige straatnamen zijn naar vorstelijke personen genoemd, een
aardig verschijnsel in de hofstaddaarop volgen in aantal de schilders, die
in 51 en de toonkunstenaars, die in 29 straatnamen herdacht zijn; 10
dichters zijn benoemd, maar slechts 1 letterkundige en 4 personen uit de
stedelijke regeering hebben deze eer genoten.
Belangrijk vooral is het tweede gedeelte, van blz. 175—405, de
verklaring der verdwenen straatnamen. Van Zuiden noemt er voor Den
Haag en Scheveningen slechts 56. Ik kan het echter met den heer Morren
niet eens zijn, dat daarvan zijn voorganger een grief gemaakt moet worden.
Hij zelf heeft er met weinig moeite 800 bijeengebracht en dan nog moet
hij toegeven, dat het niet mogelijk was alle materiaal te verwerken, zoodat
de lijst nog niet op volledigheid aanspraak kan maken. Kunnen wij dus
niet na verloop van eenige jaren nog een nalezing van een paar honderd
straatnamen verwachten en een herziening van gissingen?
Doch, waar ik het zeer goed gezien acht van den heer Morren om met
deze uitgave niet te wachten tot het laatste woord in deze zaak gesproken
was, daar meen ik, dat de heer Van Zuiden terecht zich bijna uitsluitend
bepaald heeft tot de nog bestaande straatnamen. Voor hem toch waren
die verdwenen straatnamen slechts van ondergeschikt belang, b.v. als zij
betrekking hadden op nog bestaande straten. Had hij zichzelf die wijze
beperking niet opgelegd, dan zou zijn werkje, dat nu 108 bladzijden telt,
een 200 tal bladzijden druks gewonnen, doch aan practische bruikbaarheid
veel verloren en misschien geen uitgever gevonden hebben; want voor
een werk over verdwenen straatnamen heeft men een anderen kring van
lezers noodig dan voor een over de bestaande.
Naast dat werkje van den heer Van Zuiden zou een uitgave, waarin
alleen verdwenen straatnamen verklaard waren, een werkje dus van zuiver
historischen aard, zeker recht van bestaan gehad hebben en het is mijns
inziens te betreuren, dat de verdeeling van arbeid niet aldus geweest is.
Had de schrijver van „Haagsche straatnamen" zijn taak hier en daar wat minder
licht opgevat en zich niet zoo dikwijls schuldig gemaakt aan historische
onjuistheden, vooral wat jaartallen betreft, dan zou de heer Morren geen
aanleiding gehad hebben, het eerste gedeelte van zijn werk tot blz. 174 aan
de in Van Zuiden's boekje voorkomende leemten en gebreken te wijden,