138
ondervraagd, verklaarde, dat het onderscheid tusschen het rechterlijk archief
en het eigenlijk gemeente-archief hem in 1904 nog niet duidelijk was.
Zeer begrijpelijk komt de commissie het vreemd voor, dat een ambte
naar, reeds 6 jaren op een archief werkzaam, dit onder
scheid nog niet kent.
Als wij nu nog melden, dat het vandalisme, door W. bedreven, zich
ook nog uitstrekt over ruim 50 deelen van de doop-, trouw- en doodboeken
en ongeveer 100 deelen behoorende tot het rechterlijk archief, waarvan de
commissie nog niet eens gewag maakt, dan kunnen wij volkomen begrijpen,
dat de raad in 1911 huiverig was om met B. en W. mede te gaan, om
het kostbare archief onzer gemeente geheel en al te stellen onder de zorg
van den ambtenaar Wijnbeek".
In de Raadsvergadering van 3 Maart 1913 kwam het rapport van
de commissie van onderzoek aan de orde. Wij citeeren van het Verslag
in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 3 Maart het
volgende
„De heer Vos de Wael kan zich wel vereenigen met de conclusie van
de commissie en het voorstel van B. en W., maar niet vereenigen kan hij
zich met het geheele rapport. O. m. acht spr. de uitzetting van Wijnbeek
uit de Sassenpoort rechtmatig.
De heer Roosenburg meent, dat de commissie hulde verdient voor
haar werk. Naar aanleiding van het rapport wil spr. een opmerking maken.
Er staat in, dat Wijnbeek niet voldoende bekwaam is om het archief te
bewerken. Het is zeer jammer, dat dit archief niet in bekwame handen is.
Spr. geeft het denkbeeld in overweging, of het niet noodzakelijk is over
te gaan tot de benoeming van een gemeente-archivaris, die aan ons rijk
archief de zorgen kan besteden, die het noodig heeft.
De heer Kapinga vindt, dat de commissie zeer welwillend is geweest
tegenover Wijnbeek maar hij acht hem niet iemand, die moet worden
beloond. Spr. had gehoopt, dat Wijnbeek na alles wat is voorgevallen naar
elders gesolliciteerd zou hebben. Dat de jonge man is te kort gedaan, vindt
spr. niet. Bij de benoeming tot adjunct-commies zal spr. zich neerleggen,
maar voor schadeloosstelling acht spr. geen termen aanwezig.
De heer Lohman dankt voor de welwillende woorden ten aanzien van
de commissie. Te welwillend is de commissie tegenover Wijnbeek zeker
niet geweest. Die ambtenaar verdient lof voor de wijze, waarop hij zich
steeds getracht heeft te ontwikkelen en voor wat hij, ondanks zijn onvoldoende
ontwikkeling, heeft kunnen doen. Voorts wenscht spr. den heer Acquoy
te huldigen en voor te stellen, dezen namens den raad dank te betuigen.
De voorzitter wenscht tegen te spreken de bewering van den heer
Vos de Wael, dat de uitzetting van Wijnbeek niet onrechtmatig was ze
139
was dit niet alleen tegenover den persoon van Wijnbeek, maar ook tegen
over de gemeente. Van te groote welwillendheid ten aanzien van Wijnbeek
getuigt het. rapport niet, hij is nauwkeurig gewogen door de commissie.
Spr. gelooft, dat de raad zeer goed mee kan gaan met het voorstel om
hem schadeloos te stellen voor het leed, dat hem ten onrechte is weder
varen.
De heer Kapinga heeft zich niet onvriendelijk ten opzichte van Wijnbeek
willen uitlaten, maar alleen te kennen willen geven, dat hij geen aanleiding
vond hem te beloonen.
De conclusie van het rapport der commissie wordt in twee deelen in
stemming gebracht. Het eerste deel, Wijnbeek te benoemen tot adjunct
commies, wordt aangenomen zonder hoofdelijke stemming. Het tweede
deel, zooals het geamendeerd is door B. en W., nl. om de uitkeering te
bepalen op 1400, het bedrag dat hij minder heeft ontvangen dan wan
neer hij met ingang van 1 Jan. 1909 tot adjunct-commies was aangesteld,
en om hun crediet te verleenen, om den ambtenaar in kwestie tot adjunct
commies ter secretarie aan te stellen op een jaarwedde van 1100, te
rekenen van 1 Jan. 1913, wordt eveneens aangenomen. Tegen stemde de
heer Kapinga".
En hiermede is de zaak ten einde. Naar wij hopen, voor goed. Mocht
thans het denkbeeld van den heer Roosenburg, om het rijke Zwolsche
archief aan de zorgen van een wetenschappelijken gemeente-archivaris toe
te vertrouwen, spoedig verwezenlijkt worden, dan zou ook deze onaange
name kwestie nog weer boven verwachting ten beste gekeerd zijn en men
van harte kunnen instemmen met het Oud-Hollandsche spreekwoord
„Eind goed, al goed".
Boekbespreking.
Th. Morren. Haagsche Straatnamen, voorheen en thans. Geïllu
streerd. 437 blz. Den Haag Mouton Co. 1912.
Deze uitgave is bedoeld als aanvulling en verbetering van het in
1909 onder den titel „Haagsche Straatnamen" verschenen werk van den
heer D. S. van Zuiden. Na kennismaking met deze nalezing moet getuigd
worden, dat de schrijver, wat straatnamenverklaring betreft, voor Den Haag
op dit oogenblik gegeven heeft, wat men met mogelijkheid van iemand
verwachten kan. Het grootste gedeelte toch der straatnamen is verklaard
of een zeer waarschijnlijke gissing daaromtrent geopperd; betrekkelijk heel
weinig is onverklaard gebleven.
Tal van bijzonderheden omtrent de geschiedenis en de ontwikkeling