130
Ook het derde geval achten wij niet van groot belang. Het betreft
den heer Van Ommen Kloeke, wien, toen hij bezig was een onderzoek
in te stellen in het gemeente-archief en den adjunct-commies van het rijks
archief om een vel papier vroeg, „op zeer onaangename wijze door
„den ambtenaar van 't stedelijk archief te kennen (werd) gegeven, dat hij
„dit niet mocht doen, daar rijks- en stads-archief streng gescheiden waren
„en geïnsinueerde ambtenaar op 't laatste baas was en niemand anders"
(zie F/5 VIII).
Ad 3um. Aan den uitwendigen toestand van het archief is onder
het beheer van wijlen Mr. Teltino veel zorg besteed en het geheel maakt
dientengevolge een zeer gunstigen indruk. Te meer trof ons daarom de
beschuldiging van door Wijnbeek gepleegde vernielingen, door Dr. Schoengen
uitgebracht in zijn verslag aan den Minister over 1909, bij uittreksel opge
nomen in het Provinciaal Verslag van Overijssel over genoemd jaar. Inder
daad bleek ons, dat de om eenige banden door Mr. Telting aangebrachte
omhulsels verwijderd waren, het kartonnen binnenwerk van verscheidene
perkamenten banden was losgemaakt en de etiketten van meerdere deelen
waren verwijderd.
Wijnbeek, die erkent deze handelingen te hebben gepleegd, beroept
zich ter rechtvaardiging daarvan op lastgevingen van wijlen Mr. Rutgers
(zie C. O. nr. 1 2, 5, 6 en 8). Of hij hiertoe het recht heeft, is thans
uit den aard der zaak niet meer met zekerheid te zeggen. De resultaten
van een onderzoek door ons ingesteld èn op het gemeente- èn op het rijks
archief geven echter aanleiding tot twijfel. Het is toch moeilijk aan te
nemen, dat Mr. Rutgers zonder eenig motief den last tot het uitnemen
van het kartonnen binnenwerk zou hebben gegeven. En juist de motieven
liggen hier geheel in het duister. Kwam het ons aanvankelijk niet on
waarschijnlijk voor, dat deze bewerking had plaats gehad teneinde de raad
pleging der registers gemakkelijker te maken, eene meer aandachtige
beschouwing van deelen, die op dezelfde wijze onder Mr. Telting waren
hersteld, deed ons zien, dat het binnenwerk de raadpleging niet of in zeer
geringe mate bemoeilijkte.
Voorts viel het ons op, dat Wijnbeek niet systematisch is te werk
gegaan, doch dat hij nu eens dit, dan weer een tot een andere serie
behoorend deel de bewerking deed ondergaan. Was van een bevel sprake
geweest, zoo zoude dit toch wel op meer systematische wijze zijn uit
gevoerd.
De verklaringen van de beide ambtenaren aan het rijks-archief hebben
onzen twijfel in dit opzicht versterktwij meenen U in dezen te mogen
verwijzen naar de van die verklaringen opgemaakte processen-verbaal (zie
C. O. nr. 2 en 3).
Kunnen wij, wat dit punt betreft, de zaak niet geheel tot klaarheid
131
brengen, één verwijt treft den ambtenaar te dezen opzichte ongetwijfeld,
het verwijt, dat hij niet terstond na het losmaken van het kartonnen binnen
werk maatregelen heeft genomen om het herstel der banden in de naaste
toekomst te waarborgen, en dit te meer daar hij op enkele plaatsen de
oorspronkelijke perkamenten banden beschadigd heeft. De gronden, door
Wijnbeek ter verontschuldiging van dit verzuim opgegeven (C. O. nr. 13),
komen ons zeer zwak voor. Immers wanneer het Wijnbeek werkelijk ernst
was geweest de deelen weder te doen herstellen, zoo had hij onverwijld
aan Burgemeester en Wethouders vergunning gevraagd, dat werk buiten
het archiefgebouw te mogen laten verrichten.
Ook de beschuldiging van vernielingen, gepleegd aan het Privilege
boek (zie blz. 42 van het Antwoord van Dr. Schoengen), kwam ons in
het begin voor niet gegrond te zijn. Wij achtten het niet onmogelijk, dat
de beschadiging van dit register het gevolg was van slecht bindwerk. Bij
nader onderzoek bleek ons echter, dat deze meening onjuist was. De
band was aan het boek bevestigd door strooken en bovendien was het
perkamenten schutblad over die strooken tegen den band aangelijmd. Dat
de lijm van de strooken langzamerhand heeft losgelaten, is mogelijk; maar
het is hoogst onwaarschijnlijk, dat ook het schutblad in zijn geheel op
dezelfde wijze is losgeraakt van den band. Integendeel, uit het feit dat
op den band de sporen van het schutblad duidelijk zichtbaar zijn, hebben
wij de overtuiging gekregen, dat het schutblad opzettelijk met een scherp
voorwerp is losgemaakt.
Het is bij dit boek, dat Wijnbeek zich tevens zou hebben schuldig
gemaakt aan „het wegscheuren van banden" (kaften). Voor het behoud
van een origineelen band was nl. op last van Mr. Telting daarom een
linnen omhulsel geplakt. Het is ons inderdaad gebleken, dat dit omhulsel
is verwijderd. Wijnbeek erkent dit gedaan te hebben, naar zijne bewering
in overleg met Mr. Rutgers, en wel omdat vermoed werd, dat de oor
spronkelijke band van menschenvel vervaardigd zou zijn (zie C. O. nr. 1
5). Dit motief komt ons niet aannemelijk voor. Immers het Privilege
boek is niet het eenige deel, waarvan het linnen omhulsel door Wijnbeek
afgescheurd is, wat toch het geval zou zijn geweest, ware zijne bewering
juist; integendeel, volgens de verklaringen der beide ambtenaren bij het
rijks-archief waren ook eenige andere deelen van dergelijke linnen kaften
voorzien (zie C. O. nrs. 2 en 3), welke alle door Wijnbeek verwijderd
zijnen op de Sassenpoort zijn ons ook eenige van die linnen omhulsels
getoond. Toen wij één ervan aan Wijnbeek lieten zien, verklaarde hij
niet te kunnen ontkennen, dat hij ook dit van den band had verwijderd.
Ten slotte beschuldigde Dr. Schoengen Wijnbeek van het wegscheuren
van de onder Mr. Telting op de deelen geplakte etiketten. De plaatsing
daarvan boven op den rug der deelen, waardoor de oude titels van de