126 Er is evenwel ook eene andere mogelijkheid. Bij de opreddering van het bedoelde schrijfbureau in het gouvernementshuis te Assen wordt het questieuse briefje met de bovenaangeduide prullen niet overgebracht naar den zolder, maar in den papiermand gegooid. Zoo vallen de stukken in handen van eene schoonmaakster, die daarmede loopt naar een Assensch antiquaar, en deze, die onder de stukken eenige handteekeningen van bekende personen ontdekt, koopt ze aan en brengt ze, behoorlijk gerangschikt en beschreven, op zijne eerstvolgende auctie. De rijksarchivaris in Drente vindt aldus ons briefjehij koopt het document aan, beschrijft het en opent nu in den inventaris van het rijksarchief in Drente eene nieuwe rubriek, getiteld: Stukken betreffende de werkzaamheden van den rijksarchivaris in Drente als commissaris der hypotheek bank X, van welke rubriek het questieuse briefje weder het eenige nummer uitmaakt. Maar als de nieuwe inventaris gedrukt wordt, merkt de Com missaris der Koningin deze rubriek op; het ontgaat hem niet, dat het bedoelde briefje allereerst aan hem, als eerst aangewezen commissaris, gericht is geweest, en hij reclameert het dus in een officieel schrijven aan den archivaris: immers er is thans eene lacune in het provinciale archief van Drente, waar de rubriek Stukken betreffende de werkzaamheid van den Commissaris der Koningin in verschillende andere qualiteiten voortaan ontbreekt. Evenwel, de rijksarchivaris geeft geen kamphij hecht aan het stukje, dat hij ontdekt en betaald heeft, en zijner zijds beweert hij, dat door de afgifte daarvan het archief van den rijksarchivaris onvolledig zou worden. De zaak loopt hoog: memoriën worden gewisseld, de kranten beginnen er over te schrijven, totdat ten slotte de president der rechtbank, der Dritte im Bunde, er in slaagt zijne beide collega's te belezen, om aan hem als arbiter de beslechting van hun geschil op te dragen. Aldus geschiedt. En ziehier nu, hoe naar mijne meening de uitspraak van dezen achtbaren magistraat luiden zal, nadat hij de zaak behoorlijk onderzocht en alle antecedenten geraadpleegd heeft: „Het briefje, dat zooveel ongenoegen verwekt heeft, is het éénig overgebleven stuk van het archief van commissarissen der hypotheekbank X. Wij commissarissen hadden een archief kunnen en moeten vormen maar wij hebben deze plicht onverantwoordelijk verwaarloosd. Nu op zoo heugelijke wijze blijkt, dat door een gelukkig toeval althans één stuk uit ons archief bewaard is gebleven, zal dit stuk, dat het uitgangspunt moge worden van eene lange serie notulen en brievenboeken, met behoorlijken eerbied worden bewaard. Wij drieën, commissarissen, hebben alleen recht op het document, niemand anders, noch de Commissaris der Koningin, noch de rijksarchivaris. Wij zullen ons dus wenden tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, hem verzoeken het briefje aan ons te willen afstaan en dit dan ten kantore van 127 onze hypotheekbank deponeeren in eene afzonderlijke, goed gesloten brand kast, die wij, commissarissen, als zoenoffer voor al deze noodlottige gebeurtenissen, ons verbinden aan te koopen en aan onze bank ten geschenke te geven, terwijl wij elk een sleutel van de kast zullen bewaren." Indien de president aldus uitspraak doet, dan zal, naar het mij voorkomt, gansch Assen dit juiste oordeel toejuichen en zal de vrede eindelijk hersteld zijn. Ik zal onzen redacteur verzoeken, Mr. Joostino in de gelegenheid te stellen, om nogmaals op dit vertoog, waarmede ik mij ten volle vereenig, te antwoorden. Maar dan wensch ik ook te besluitenik zal niet meer antwoorden. S. MULLER Fz. Van de in bovenstaand stuk genoemde briefwisseling geef ik gaarne inzage aan hem, wien de zaak mocht interesseeren. J- De Zwolsche archiefkwestie. Zooals men weet, nam de Zwolsche gemeenteraad den 19den Juni 1911 het besluit om een commissie van deskundigen te benoemen, die rapport zou uitbrengen over den toestand van het gemeente-archief Deze commissie, benoemd in de vergadering van 25 September 1911, heeft thans haar rapport Uitgebracht, dat wij hier in zijn geheel laten volgen. Aan den Raad. Bij besluit van Uwe vergadering dd. 25 September 1911, nr. 624, is aan onze Commissie, die tengevolge eener wijziging in hare samen stelling eerst in October 1912 met hare werkzaamheden een aanvang heeft kunnen maken, opgedragen „een critisch rapport uit te brengen, zoowel over den toestand van het gemeente-archief, zooals hij was onder het beheer van den ambtenaar Wijnbeek, als omtrent alle beschuldigingen tegen en handelingen ten opzichte van dezen ambtenaar, gelijk deze uit de gewis selde aanwezige stukken blijken, alvorens worde overgegaan tot een defini tief besluit betreffende de promotie van dien ambtenaar." In overeenstemming met deze opdracht heeft onze Commissie twee afzonderlijke punten in haar onderzoek betrokken a. Den toestand van het gemeente-archief, zooals hij was onder het beheer van den ambtenaar Wijnbeek en b. De beschuldigingen tegen en handelingen ten opzichte van dezen ambtenaar, gelijk deze uit de gewisselde aanwezige stukken blijken. 9 Nederlandsch Archievenblad XIX, 219 en XX, 226.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1912 | | pagina 13