120
belangrijke gebrek, waarop mijn voorganger de aandacht van Uwe Excel
lentie gevestigd had, het te kort aan bergruimte, is in het najaar voorzien
door de beschikbaarstelling van het gerestaureerde Gistpoortgebouw in de
Lange St. Pieterstraat als archiefdepót".
Dat is genoeg. Met een gevoel van voldaanheid slaan wij het boek
dicht. Zoo vervult de Regeering de wenschen van de ambtenaren, op
wier goedkeuring zij prijsstelt. Geen uitbreiding van de bergruimte door
aantrekking van een paar belendende vertrekken, door inrichting van een
verwarmd lokaal als werkplaats voor den binder die man kan rustig
nog een paar jaar in de kou zitten of door andere lapmiddelen, niets
van dat alles. Is één depót voor het Rijksarchief in Zeeland niet voldoende,
dan weet de Regeering, dat het haar plicht is, zoo spoedig mogelijk een
tweede tot stand te brengen. En zoo zag de Rijksarchivaris zich het
beheer opgedragen van een tweede monumentaal archiefgebouw, dat kant
en klaar ingericht onder zijne hoede werd gesteld. Het doet werkelijk
aan als een sprookje.
Evenwel, zooals alles wat in deze onvolkomen wereld afwijkt van den
regel, stond ook deze nobele regeeringsdaad bloot aan allerlei kritiek van
kleine, ergdenkende menschen. Er waren er zelfs, die beweerden, dat het
de Regeering niet om een archiefdepöt te doen was geweest, maar alleen
om met fatsoen geld te krijgen voor de restauratie van een onooglijk
gebouw, waarvoor enkel om die reden een bestemming gezocht moest
worden. Het archiefdepót zou dus geen doel, doch alleen middel geweest
zijn of met andere woordende gevel van de gerestaureerde Gist- of
Blauwpoort hoofdzaak, het inwendige, het archiefdepót slechts een heel
weinig beteekenende bijzaak, waarbij op al of niet geschiktheid voor de
te geven bestemming niet bijzonder gelet kon worden. Waarom het dan
ook niet te verwonderen was, zoo borduurden deze kwaadsprekers verder,
dat de Rijksarchivaris maar matig met zijn nieuw depót scheen ingenomen.
Het is verbazingwekkend, dat er nog immer zooveel menschen zijn,
die niet met hun tijd meegaan. Vroeger, heel veel vroeger, toen het
begrip van de waarde der monumenten nog niet tot de groote menigte
was doorgedrongen, toen de Regeering voor elke luttele restauratiesom
moest gaan vechten, in die dagen van onverstand en onbeschaving moge het
dan al eens gebeurd zijn, dat een oud poortgebouw, hetwelk gerestaureerd
moest worden, pour le besoin de la cause als het model-archiefdepót werd
voorgestelddat standpunt zijn we thans gelukkig te boven. Thans, nu
elk fatsoenlijk staatsburger het behoud van monumenten als zijn eersten
plicht beschouwt, nu in elke provincie één of meer vereenigingen zijn,
die daarvoor ijveren, nu kan de Regeering gerust open kaart spelen en
hoeft zij heusch niet meer naar een bestemming te zoeken om een onprak
tisch gebouw gerestaureerd te krijgen. Integendeel, het heeft soms zelfs
121
den schijn, alsof de Regeering van al dat restaureeren van oude gebouwen
thans meer dan genoeg heeft en zij het liever eens, na omverwerping van
de oude, met geheel nieuwe probeert. Maar dan is veelal een enkel adres
van den Oudheidkundigen Bond voldoende om haar van die dwalingen
haars weegs terug te brengen.
Om op mijn verhaal terug te komen, wil ik dus maar zeggen, dat
de Regeering de Blauwpoort te Middelburg wel degelijk als een praktisch
archiefdepót beschouwd moet hebben en zij ze anders niet daarvoor zou
hebben ingericht. Dat de restaureering van den gevel daarmede niets te
maken heeft en dat het laster, vuige laster is om te beweren, dat die
zorg voor den Rijksarchivaris en de Rijksarchieven niet heelemaal zonder
bijoogmerken geweest is.
Zoo ver zijn we dus klaar. Eén ding echter bleef ik vreemd vinden.
Tot nog toe was het gewoonte, dat van elk nieuw archiefgebouw dadelijk
na de ingebruikneming een beschrijving werd gegeven in ons orgaan, het
Nederlandsch Archievenblad. Om bijzondere redenen wordt hiervan wel
eens een enkele keer afgeweken, doch regel blijft toch, dat de beheerder
zijn nieuw gebouw zoo spoedig mogelijk in ons blad komt voorstellen.
En ziet, van den Rijksarchivaris in Zeeland was daaromtrent, ofschoon het
nieuwe depót reeds anderhalf jaar in gebruik is, nog geen enkele aan
kondiging ingekomen. Zou, dacht ik één oogenblik, hij, de gelukkige
bezitter van twee depóts, uit bescheidenheid, uit afkeer om te bluffen, in
dezen zich liever onthouden? Of zou misschien, zoo peinsde ik verder,
er toch iets, al ware het dan nog zoo weinig, van aan zijn, dat hij zijn
nieuw depót nu juist niet zoo heel praktisch vindt en hij over de inwendige
inrichting vooraf gaarne gehoord had willen wezen?
Om uit deze onzekerheid te geraken, sloeg ik nogmaals het Jaarverslag
op en nu zag ik werkelijk, dat wij de eerste keer niet ver genoeg hadden
gelezen. Uit het vervolg blijkt namelijk, dat de Rijksarchivaris het gerestau
reerde gebouw uit een arcbitektonisch oogpunt let wel, uit een architek-
tonisch oogpunt merkwaardig vindt, dat het eenige minuten gaans van
het hoofdgebouw verwijderd is en uit twee gedeelten bestaat, die geen
onderlinge gemeenschap hebben. Verder dat in beide deze gedeelten een
portaal ontbreekt, zoodat men van de straat onmiddellijk in het depót
komt, reden waarom de kasten bij de deuren voor plaatsing van archieven
niet aan te bevelen zijn. En ten slotte, dat de Rijksarchivaris over de
bergplaats als zoodanig voorloopig geen oordeel wenscht uit te spreken.
In deze weinige en sobere woorden wordt veel gezegd en tusschen
de regels in kan men misschien nog meer lezen. Er scheen dan toch
iets van de geruchten waar te zijn en nu wist ik, wat mij te doen stond.
Ik moest en zou het gebouw met eigen oogen zien.
En nu, wat ik zag? Een pracht van een gevel, die gerestaureerd had