38 over hetgeen daarbinnen is, heeft hij ten deele maar het oppertoezicht. Terwijl de M. o. R. slechts een bevelschrift behoeft af te geven om de geheele administratie der departementen, niet alleen het oud-archief, maar ook de stukken, voor den loopenden dienst noodig, naar het centraalarchief te doen overbrengen, zonder dat hij de hoofden dezer departementen zelfs daarin behoeft te kennen en het geheel aan zijn tact wordt overgelaten, welk gebruik hij van die uitgebreide bevoegdheid wil maken, ziet men in de praktijk juist het tegenovergestelde gebeuren. De hoofden van departementen nemen het initiatief en besluiten, als zij gebrek aan ruimte krijgen, een deel van hun archief naar het archiefgebouw te doen over brengen. Zij verwittigen den M. o. R. of den archivaris daarvandeze zendt een ambtenaar om de stukken in ontvangst te nemen, een lijst der afge stane stukken wordt opgemaakt en dient als ontvangbewijs. Volgens overeenkomst met den archivaris zijn de hoofden der departementen of de Ministers van Staat nu ten allen tijde gerechtigd stukken, ja zelfs het geheele archief, dat beschouwd wordt nog steeds te behooren tot het departement van herkomst en slechts in bruikleen te zijn afgestaan, terug te vragen. Met de aan den M. o. R. toegekende bevoegdheid is deze verhouding lijnrecht in strijd. Het is alleen een kwestie van ruimte en daardoor is het ook te verklaren, dat sommige departementen veel, andere weinig en verscheidene nog niets in bruikleen hebben afgestaan. Dat desniettegenstaande in al die jaren geen strijd over deze kwestie is ontstaan, is alleen te danken aan de verstandige wijze, waarop aan beide zijden deze zaak is behandeld; doch deze tegenstrijdigheid in theorie en practijk is niet in het belang der archieven. Wie draagt de verantwoor delijkheid voor het onderhoud en herstel der overgebrachte archiefstukken De M. o. R. heeft het volste recht tot schoonmaak, herstel, bewaring en rangschikking van alle documenten onder zijn oppertoezicht staande (ook van de niet overgebrachte, doch daarmede laat hij zich alleen in, als hem een enkele maal om raad gevraagd wordt). Feitelijk hebben de hoofden der departementen hetzelfde recht. Zij laten dit echter gaarne over aan het archief en bekommeren zich verder niet meer om de stukken, die naar hun oordeel meestal waardeloos zijn tenminste voor den loo penden dienst en alleen in bijzondere gevallen nog geraadpleegd worden. Gewoonlijk zorgen zij echter, dat hun zendingen in goeden staat zijn. In dit opzicht kan men dus gerust van anarchie spreken en de Commissie is van oordeel, dat hieraan zoo spoedig mogelijk een einde gemaakt moet worden. Als plaatsvervanger van den M. o. R. is de archivaris belast met de ordening, beschrijving en bewaring der archieven. Onder hem zijn hiervoor verschillende ambtenaren aangewezeneen der assistent-archiva rissen heeft het toezicht over deze ordening en beschrijving. Van een 39 wetenschappelijk systeem is daarbij geen sprake en langen tijd heeft het geduurd, eer begrepen werd, dat dit de hoofdarbeid van den archivaris moet zijn. Aan den tegenwoordigen functionaris, Sir Henry Maxwell Lyte, komt de eer toe, dat hij dit als grondbeginsel heeft aanvaard en met kracht dezen arbeid, zoolang verwaarloosd of half gedaan, heeft doen voortzetten. Er bestaat een „Guide to the Public Records" (1891), van Mr. Scargill Bird, den toenmaligen secretaris van het archief, waarvan nu de derde druk verschenen is. Dit werkje vervangt het „Handbook to the Public records", in 1853 uitgegeven door den secretaris van het archief, F. C. Thomas, dat geheel verouderd was, evenals het werkje van den heer A. C. Ewald, „Our Public Records: A brief Handbook to the National Archives" (1873). Op lijsten is bovendien alles aangeteekend, wat het archief bevat. In ieder vertrek hangt een lijst, waarop de inhoud der zich daar bevindende kasten is vermeld, lijsten van een geheele verdieping heeft de opzichter daarvan onder zijn berusting, een exemplaar van alle lijsten berust onder iederen assistent-archivaris en de chefs der leeszalen. De archivaris heeft ook een dergelijk exemplaar en de hoofden der departementen hebben lijsten van de door hen afgestane stukken. Ver schillende dier lijsten zijn in de vroegere rapporten van den archivaris aan het Parlement als appendices afgedrukt; maar de omvang, die deze rapporten door de bijvoeging van lijsten, catalogi enz. langzamerhand ver kregen, zoodat er in 1870 een rapport verschenen is, waarvan notabene de appendices 1441 bladzijden telden, deden Sir Maxwell Lyte besluiten, deze appendices af te schaffen Wel werden na 1892 verschillende lijsten afzonderlijk uitgegeven, doch vele zijn nog alleen in manuscript. Door menigeen wordt echter geklaagd, dat deze lijsten zoo kort zijn en in vele opzichten geheel onvoldoende om licht te verspreiden over den hoofdinhoud van het beschreven stuk. Toen de subcommissie dan ook in Frankrijk kennis maakte met de Inventaires Sommaires, viel een vergelijking tusschen beide soorten van inventarissen geheel ten voordeele van de laatste soort uit. Aan dit bezwaar van te groote beknoptheid heeft vooral de tegenwoordige archivaris trachten tegemoet te komen door het publiceeren van zoogenaamde „calendars" van bronnen over allerlei perioden. Deze „calendars" zijn te vergelijken met onze regestenlijsten. Zij lijden echter meermalen aan het tegenovergestelde euvel, waaraan de lijsten mank gaan, en kenmerken zich gewoonlijk door te groote breedvoerigheid, die weinig verschilt van een uitgave in extenso. Waar daarnaast toch ook nog geklaagd wordt over te groote beknoptheid, kan men dadelijk daaruit afleiden, dat geen vast plan van bewerking bestaat en dat voorschriften omtrent het maken van inventarissen en regestenlijsten geen onnoodige weelde geacht kunnen x) De Commissie merkt echter op, dat de rapporten nu wel eens wat al te kort uitvallen b.v. 10—20 pagina's in 8IJ.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1912 | | pagina 5