36
dat artikel niet genoemd worden waarover het oppertoezicht van den
M. o. R. werd uitgebreid. Zooals wij gezien hebben, werd de wet van
1838 in 1852 ook van toepassing verklaard op de archieven van 's lands
administratieve colleges (departementen), waarvan vele, doch niet alle, het
grootste gedeelte van hun oud-archief in het centraal archief geplaatst hebben.
In 1854 kwam een samensmelting tot stand van het centraal archief met het
„State-paper-office", waar drie Ministers van Staat, n.I. van Buitenlandsche
Zaken, van Oorlog en van Koloniën hun bureaux hadden en het oude
Ministerie van Handel gevestigd geweest was. Voorloopig bleven deze
archieven in hetzelfde gebouw, dat pas in 1833 was gesticht; doch na
den dood van den bewaarder in 1854 als een afdeeling van het cen
traal archief beschouwd, werden zij in 1862, toen het terrein van het ge
noemde gebouw voor andere doeleinden noodig was, overgebracht naar het
archiefgebouw. In 1902 heeft een dergelijke samensmelting plaats gehad
met het „Land-revenue-record-office"dat tot de afdeeling der Kroon
domeinen behoorde en als zoodanig tot het „office of your Majesty's Woods
and Forests". Dit archief is niet groot en beslaat slechts één vertrek en
een gedeelte van een der leeszalen. In 1910 ten slotte zijn bij bevelschrift
van den M. o. R. naar het archief overgebracht de stukken behoorende
tot verschillende assizen, die tot dusverre veelal door klerken werden
bewaard en waarin dan ook zeer grodte leemten voorkomen. Als aan
hangsels daarvan kunnen beschouwd worden: bewijsstukken, beëedigde
verklaringen enz., die niet gerangschikt zijn. Ten slotte bergt het archief
door schenking of bruikleen vele particuliere collecties en is het in dat
opzicht een concurrent geworden van het Britsch Museum.
Omtrent meer dan een der in het archiefgebouw bewaarde archieven
zijn langzamerhand geschilpunten ontstaan.
De grootste bedenkingen komen van het prinsdom Wales. Waarom
heeft Wales, zooals dit het geval is in Schotland en Ierland, geen
eigen archiefgebouw? Wales toch was geen onderdeel van het Ko
ninkrijk, doch een afzonderlijk prinsdom met zelfstandig bestuur, en
hoe langer hoe meer gaan er stemmen op om de archieven, die in
1854 en volgende jaren naar Londen verhuisden, terug te brengen naar
het land van herkomst. Daar zullen zij beter als bronnen voorde geschied
schrijvers van dit gewest kunnen dienen, dan dit het geval is in de verafge
legen metropool van het Rijk. Dat dit een brandende kwestie is, blijkt
al uit de samenstelling der Commissie. Niet minder dan drie leden daar
van bekleeden betrekkingen in Wales en wij zien hen, n.I. Sir E. Vincent
Evans Knt., Henry Owen en W. Llewelyn Williams, dan ook telkens voor
de belangen van hun gewest of woonplaats in de bres springen. Ja, het
Voor een deel berusten deze nog in de provinciale bewaarplaatsen en zullen
zij in het vervolg van dit rapport behandeld worden.
37
maakt somtijds den indruk, of aan deze kwestie bij de veelomvattende
werkzaamheden der Commissie een naar verhouding te groote plaats is
ingeruimd. Allerlei bezwaren van anderen aard komen hierbij dan nog
ter sprake, vooral wat de indeeling der verschillende archieven van Wales
en het oude paltsgraafschap Chester betreft. Deze archieven n.I. zijn niet altijd
voldoende uit elkaar gehouden, evenals dit het geval is met die van Chester
en van het graafschap Flint. Het gaat hier dus om het herkomst-
beginsel en in zooverre is deze kwestie zeker van beteekenis. Ook in
1854 zijn stemmen tegen het wegvoeren dezer achieven opgegaan; doch
met een schijn van recht kon de archivaris er zich toentertijd op beroepen,
dat hij handelde in het belang dezer archieven, daar ze zich in een toestand
van verwaarloozing bevonden en ingrijpen noodzakelijk was, wijl hij geen
waarborg had voor een betere bewaring en verzorging. Ook nu echter
ontbreekt er nog veel aan de toegankelijkheid dezer archieven, waarvan
een deel tot voor korten tijd nog geheel ongeordend was, terwijl verschil
lende stukken eenvoudig bij de Engelsche archieven zijn ingedeeld, waar
door veel uit zijn verband is gerukt. Pas in 1908 is dat beter geworden
onder invloed van geleerden uit Wales en leden van het genootschap
Cymmrodorion. Het ziet er nu wel naar uit, of aan het nationaal gevoel
van de bewoners van Wales hierin tegemoet gekomen zal worden; want
de Commissie is ook van oordeel, dat al deze archieven van Wales, Flintshire
(op een klein gedeelte na), Chester, Durham en het oude paltsgraafschap
Lancaster (niet van het hertogdom Lancaster) teruggebracht moeten worden
naar het land van herkomst
Een ander punt, dat voorziening behoeft, is de verhouding tusschen
het centraalarchief en de tot de rijksdepartementen behoorende stukken.
In 1852 is aan den M. o. R. hierover de „charge and superintendence"
opgedragen, hij heeft ook de bevoegdheid ze door een bevelschrift in zijn
„custody" te brengen. Scherp onderscheid wordt steeds gemaakt tusschen
deze beide begrippen. Van „custody" kon in 1838 'slechts sprake zijn,
wat het archief der Kanselarij betrofwant de andere in de wet genoemde
archieven berustten in verschillende depóts. Oppervlakkig zou men zeggen,
dat op dit oogenblik ook nog het onderscheid gelegen is in het al of niet
onmiddellijk onder de hoede geplaatst zijn van den M. o. R. of diens
plaatsvervanger, den archivaris, m. a. w., dat archieven, in het archiefgebouw
bewaard, zich bevinden in zijn „custody", doch daarbuiten slechts in zijn
„charge and superintendence". De praktijk leert het anders. Wel heeft
de M. o. R. nooit bewaring van stukken buiten het archiefgebouw, doch
De archieven van het oude paltsgraafschap Ely, die in het vervolg van dit
rapport zullen behandeld worden, zijn daar ter plaatse uitstekend verzorgd op
kosten van het bisdom Ely. Men heeft daar dus wel iets voor de archieven over.
Zie ook voor de archieven van het hertogdom Cornwallis en het oude paltsgraafschap
Durham dat vervolg.