34
genoemd. Met enkele aanvullingen en verbeteringen is zij tot heden de
wet op het archiefwezen gebleven.
Nadat in vorige eeuwen in Engeland een onverschilligheid voor de
oude staatsarchieven had geheerscht, slechts geëvenaard door de onver
schilligheid daaromtrent in andere landen, brak in 1800 een nieuwe aera
voor het archiefwezen aan. Een staatscommissie werd ingesteld om den
toestand te onderzoeken en een rapport daarover uit te brengen. Tot 1836
werd deze Commissie nog door vijf dergelijke opgevolgd, die rapporten
uitbrachten, enkele korte inventarissen van archieven gaven, verschillende
gebouwen bezochten met het oog op een te stichten centraal archiefgebouw,
doch overigens zich vooral wijdden aan het publiceeren van oude archief
stukken. De historie kreeg het leeuwendeel van haar belangstelling, het
archiefwezen moest zich tevreden stellen met de rest. Toch was er iets
bereikt. Deze publicaties hadden namelijk het oog doen vestigen op de
archieven als gewichtige geschied- en rechtsbronnen, en een verhoogde
belangstelling daarin was er het gevolg van. Zij bleven echter waar zij
waren, in de oude, geheel ongeschikte en alles behalve brandvrijegebouwen,
en aan een betere verzorging en ordening door goede beheerders werd
niet gedacht. De groote kosten dezer Commissie en het magere resultaat
van haar werk gaf de regeering aanleiding om een tweede „speciale"
Commissie te benoemen, die in 1837 een wetsvoorstel indiende, „to provide
for the safe custody, better preservation and more convenient use of the
public Records", dat na eenige wijziging 14 Augustus 1838 wet werd. Oor
spronkelijk had men alleen het oog op rechterlijke (legal) 2) archieven
later is ook op andere archieven deze wet van toepassing verklaard.
Het is niet noodig, den geheelen inhoud van deze belangrijke wet
mee te deelen. Wij kunnen ons bepalen bij het voornaamste daaruit.
Alle archieven van gerechtelijken aard in Engeland, welke onder deze wet
vallen, worden met name genoemd, benevens de archieven van de toen
kortelings opgeheven hoven van het prinsdom Wales en van de oude palts
graafschappen Chester, Durham en Ely. Het oppertoezicht over dit alles
werd opgedragen aan den bewaarder van het Kanselarij-archief (Master of
Rolls 3) Griffier). In een afzonderlijk artikel werd dadelijk de mogelijkheid
opengesteld, om ook andere niet-genoemde archieven onder het opper
toezicht van den M. o. R. te plaatsen en nauwkeurig werd dezen voor
geschreven, hoe hij in die gevallen ten opzichte van de vroegere beheerders
te handelen had. Daar hij door zijn ambt niet persoonlijk voor de
A. C. Ewald, Our public Records, (1873) blz. 19.
2) In de wet van 1838 is slechts sprake van „judicial records of royal justice
and revenue".
8) Wij zullen deze benaming moeten behouden, daar een vertaling het
Engelsche begrip van dit ambt niet juist weergeeft.
35
ordening en verzorging dezer archieven kon zorgen, zou hij de bevoegdheid
hebben, daarvoor een plaatsvervanger aan te wijzen en zoo noodig ook
weer te ontslaan. Zeer eigenaardig heet deze hoofdambtenaar daarom
nog heden „Deputy-keeper"; wat zijn werk betreft is hij te vergelijken
met onzen Algemeenen Rijksarchivaris. De overige ambtenaren zouden
door den Minister van Finantiën worden aangesteld. Verdere bepalingen
betroffen de instructies voor de ambtenaren en bezoekers, de leges, het
archiefzegel, de rechtskracht der afschriften en de uitgaven van archief-
lijsten en regesten (calendars). De archivaris zou ieder jaar een rapport
moeten indienen bij het Parlement, door hem en den M. o. R. geteekend,
en de wenschelijkheid werd uitgesproken zoo spoedig mogelijk een centraal
archiefgebouw te stichten.
Een „Order of Council" van 1852 gaf uitvoering aan de bepaling,
dat ook andere dan de genoemde archieven onder het oppertoezicht van
den M. o. R. konden geplaatst worden, door de wet van toepassing te
verklaren op de archieven der regeeringsdeparteinenten.
Een wet van 1877 hield nadere bepalingen in omtrent de vernietiging
van waardelooze stukken jonger dan 1714. In ieder geval zou van deze
stukken een lijst gemaakt moeten worden en moest deze vier weken lang
ter inzage liggen bij het Parlement, terwijl een reglement daaromtrent, na
zestig dagen daar ter visie gelegen te hebben, geacht mocht worden
goedgekeurd te zijn.
In 1898 werd deze laatste wet herzien en de vernietiging uitgestrekt
tot stukken jonger dan 1659.
In andere wetten komt weliswaar af en toe iets over archieven voor
doch de bovengenoemde wetten hebben het Engelsche archiefwezen be-
heerscht. Wij zullen zien, dat, hoe goed ook bedoeld, zij in verschillende
opzichten tot allerlei moeielijkheden geleid hebben.
In 1838, toen de archivaris zijn ambt aanvaardde, waren de aan
zijn zorg toevertrouwde archieven in verschillende depóts (repositoria) in
Londen geplaatst. Hij zelf kreeg een kamer in de Kanselarij (Rolls Court),
de depóts stonden onder zijn oppertoezicht onder even zoovele assistenten.
Nog 20 jaren duurde het, eer het centrale archiefgebouw, waartoe in 1838
in beginsel' besloten was, den archieven een betere bewaarplaats bood.
In 1851 begon men met den bouw op een terrein naast „Rolls Court",
de zoogenaamde „Rolls Estate" in de Fetter Lane. Later zijn er nog
drie blokken bijgebouwd.
In dit gebouw, dat nu al die oude repositoria heeft vervangen, werden
het eerst ondergebracht de met name genoemde gerechtelijke archieven
in de „Principal Act", later vermeerderd met die der oude paltsgrafelijke en
heerlijke rechtscolleges en met die van opgeheven gerechtshoven, welke in