78 Hanze-aangelegenheden, vooral in Duitschland in grooten getale verschenen, bestudeerd moesten worden, en men zal inzien welk een ingespannen arbeid er te verrichten was, voordat met het schrijven van bovengenoemd boek begonnen kon worden. Daartegenover staat, dat de schrijver zich niet bezig behoefde te houden met een zeer tijdroovend onderzoek in binnen- en buitenlandsche archieven. Slechts eenige aanvullende onderzoekingen zijn door hem in een enkel Nederlandsch archief ingesteld, waardoor hij eenige nieuwe ge gevens aan het reeds verzamelde kon toevoegen. Deze voorbereidende arbeid is op degelijke wijze verricht. De schrijver heeft zijn materiaal uitgeput, de gegevens critisch onderzocht en op de juiste waarde gesteld. Dr. Meilink houdt ons eerst bezig met de kwestie van het ontstaan der Hanze, om dan over te gaan tot beantwoording der vraag, welk Nederlandsch gebied Hanzegebied was, tot welke gewesten de Neder- landsche steden moesten behooren om Hanzesteden te kunnen zijn. Met de gegevens van voor 1376 was deze kwestie niet op te lossen. Terecht heeft de schrijver zijn onderzoekingen tot in de 16e eeuw uitgebreid, om de grenzen van het Nederlandsche Hanzegebied te kunnen vaststellen in den tijd, toen dit gebied de grootste uitgestrektheid had. Zoo staat nu vast, dat Zeeland, Holland en West-Friesland nooit tot het Hanzegebied behoord hebben, dat dus Zeeuwsche, Hollandsche en Westfriesche steden nooit Hanzesteden geweest zijn. Of Utrecht Hanzestad geweest is, blijft onzeker. Een volgend hoofdstuk beschrijft den handel der Hanzesteden tot 1300. Natuurlijk kan er in die periode nog geen sprake zijn van Hanzesteden doch terecht geeft Dr. Meilink een overzicht van den handel na den val van Dorestad tot 1300, om daarmede de gaping te overbruggen, welke er anders in onze handelsgeschiedenis zou blijven. Aan de hand van ge gevens, voor een groot deel aan artikelen en werken van Duitschers ont leend, beschrijft hij ons den wederopbloei van den handel na den val van Dorestad. Utrecht en Tiel blijken de erfenis van Dorestad aanvaard te hebben, en in dit tijdperk wordt Deventer reeds als havenstad genoemd. Doch lang duurt de bloei der beide eerstgenoemde plaatsen nietde handel verplaatst zich naar het Friesch-Groningsche gebied, terwijl de IJssel- en de Zuiderzeesteden in opkomst zijn en spoedig allen handel tot zich zullen trekken. Met het jaar 1300 betreedt Dr. Meilink het eigenlijk gebied, dat hij zich ter bewerking gekozen had. Hij stelt vast, welke Nederlandsche steden in het tijdperk tot den vrede van Korsör (1376) Hanzesteden waren, welke plaats die steden in de organisatie der Hanze innamen, welke Neder landsche Hanzesteden deelgerechtigd waren in de buitenlandsche neder zettingen, vooral te Brugge, Bergen en Londen. 79 Vervolgens zet de schrijver uiteen, hoe de verhouding der Neder landsche Hanzesteden tot de Hanze was, zoowel ten opzichte van de machtspolitiek als van de economische politiek der Hanze. Ten slotte volgt het belangrijkste en uitvoerigste hoofdstuk, waarin de handel der Nederlandsche Hanzesteden tot in bijzonderheden nagegaan wordt. Achtereenvolgens vernemen wij tal van wetenswaardigheden be treffende de handelsverbindingen dier steden met Denemarken, Noorwegen, Zweden, met de Noordduitsche steden zoowel als met Pruisen, Lijfland en Esthlandwij bekomen inlichtingen omtrent de handelsbetrekkingen met Engeland, Vlaanderen, de Rijnstreek, Westfalen, Oost-Friesland en Sleeswijk- Holstein. De aandacht wordt gevestigd op den actieven en passieven handel der Nederlandsche steden, op den handel voor eigen rekening en de vrachtvaart, op de handelsartikelen, door de schippers vervoerd enz. Doch genoeg. Het bovenstaande is voldoende om een denkbeeld te vormen, welk een schat van wetenswaardigheden in dit werk te vinden is. Nagenoeg al het materiaal, betrekking hebbende op den handel onzer Hanzesteden, dat tot nu aan het licht gebracht was, heeft de schrijver in zijn werk opgenomen. Den geschiedvorscher dus alle eer Doch de taak van den geschiedschrijver is een andere. Deze kan niet volstaan met het opsommen van reeksen bijzonderheden. Hem wordt de eisch gesteld, de verzamelde stof të verwerken op zoodanige wijze, dat hij den lezer een duidelijk beeld van den loop der gebeurtenissen ge durende het te behandelen tijdperk voor oogen stelt. Hij werke met breede lijnen, make indruk door forsche uitbeelding; tal van minder be duidende details zullen hem gaarne door den lezer geschonken worden. In dit opzicht valt er wel een en ander in het werk van Dr. Meilink af te keuren. Zijn gebreken als historieschrijver komen het minst aan den dag in die hoofdstukken, welke een samenvatting van het elders reeds ge publiceerde geven, als bijv. in het eerste hoofdstuk over Het ontstaan der Hanze. Dit hoofdstuk geeft duidelijk weer, hoe Dr. Meilink zich het ontstaan der Hanze voorstelt. Geheel anders is het, indien de schrijver slechts de beschikking heeft over gegevens, ontleend aan oorkondenboeken, recessenverzamelingen enz. Dan stelt hij zich, naar het schijnt, tevreden met het rangschikken van zijn materiaal. Hij laat dan detail op detail volgen, hij verwerkt zijn gegevens onvoldoende, rijgt ze meestal aaneen. Niets, zelfs de kleinste bijzonder heid niet, wordt den lezer bespaard. De lezer doet moeite zich uit het gelezene een beeld te vormen, doch moet dan zelf den arbeid verrichten, welken men met recht van den schrijver eischen mag. De stijl van den schrijver maakt het den lezer ook niet gemakkelijk. Hij schijnt zich aan te passen aan den duisteren Duitschen wetenschappelijken

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1912 | | pagina 25