76
zelfs zeven. Maar elders is het verschijnsel nog uiterst zeldzaamte Brussel
hadden slechts 176 van de 5067 huizen twee haardsteden, en slechts 6
hadden er drie. In het geheele land buiten Antwerpen vindt men dan
ook op 100 huizen slechts 103 haardsteden; het kasteel te Turnhout had
er acht.
Ook over de positie der steden van het hertogdom vinden wij aardige
bijzonderheden. Er was altijd maar één centrum in Brabant: in de
14e eeuw was het Leuven met 20.000 inwoners, in de 15e Brussel met
40.000; in de 16e zou het Antwerpen worden met 80.000. De dorpen
in den omtrek dier groote steden blijven natuurlijk klein. Maar ook over
het geheel ziet men de steden tegenover het platteland nog steeds in be-
teekenis toenemen. Vooral Antwerpen, de moderne stad bij uitnemend
heid, die in 1526 in dertig jaren 28% l'/o vooruitgegaan bleek te zijn,
terwijl het meer ouderwetsche Brussel in dien tijd slechts 3 '/2 °/o toege
nomen was. Leuven, de sterk achteruitgaande stad, begon meer en meer
te steunen op hare hoogeschoolmen vond er bijna 1000 studenten, die
op kamers woonden of als commensalen, in de collegia nog 530 personen
en ongeveer 300 suppoosten, in het geheel ongeveer 2000 studenten
op 18 a 19000 inwoners, waarvan 800 in de kloosters. Het landelijke
karakter der steden nam dan ook meer en meer af. De kleine steden in
het Leuvensche, waarin bijna de helft der hoeven van het kwartier gelegen
was, herinnerden nog aan de oude toestanden; maar de stad Leuven had
nog slechts ééne hoeve. In het Brusselsche kwartier is de tegenstelling
niet minder sterk: de kleine steden hadden er 36 van de 45 hoeven, de
stad Brussel echter nog slechts twee.
Ook over het platteland vernemen wij een en ander, dat niet zonder
belang is. De leenen zijn sedert 1446 verminderd, hetgeen wijst op den
achteruitgang van den adel. Maar de aanwezigheid van vele heerlijkheden
in de Waalsche gedeelten van het hertogdom drukt daar toch nog de
dorpenzij zijn er talrijk maar klein. Daarentegen handhaaft de geeste
lijkheid zich nog; maar zij verzet de bakens, nu het getij verloopen is.
Reeds lang bebouwt zij niet meer zelve hare landerijenmaar sedert zij
in 1437 verlof had verkregen, om huizen te bezitten in de steden, heeft
zij haren slag geslagen. Het was voordeelig huizen in de steden te bezit
ten, en in 1496 had de geestelijkheid te Brussel dan ook reeds 5,7 °/0
van het geheele aantal huizen veroverder waren in de stad 34 geestelijke
gestichten met 800 bewoners, tegen slechts 11 leengoederen. Dat ging
steeds zoo voort: in 1526 waren in het kwartier van Brussel nog slechts
26 van de 2184 boerderijen eigendom van leeken en waren minstens 500
huizen meer dan in 1492 in handen van de geestelijkheid. Trouwens zij
genoot (1451) daarvoor geene vrijheid van belasting meer; die werd haar
toen alleen nog gegund voor de goederen harer eerste fundatie en voor
77
degenen, die zij sedert zeventig jaar verkregen en belastingvrij bezeten had.
Ziehier eene korte bloemlezing van opmerkelijke zaken, die ik bij de
lektuur van Cuvelier's boek heb opgezameld. De lezers der inleiding
(die verdient er vele te hebben) kunnen er met gemak nog tal van andere
bijeengaren. En ook de enkele studeerenden, die de bescheiden zeiven
met aandacht raadplegen, zullen zonder twijfel hunne moeite beloond zien
door tal van belangrijke vondsten.
S. MULLER Fz.
Dr. P. A. Meilink. De Nederlandsche Hanzesteden tot het laatste
kwartaal der 14e eeuw. XII -f- 326 blz. 's-Gravenhage, Martinus
Nijhoff, 1912.
De titel van bovengenoemd werk brengt ons in herinnering het
boekje van Jhr. Mr. F. E. Bero, heer van Middelburgh, getiteld De Neder-,
landen en het Hanseverbond, dat als bekroond antwoord op een
uitgeschreven prijsvraag in 1833 uitgegeven werd. Eerst nu, een 80 jaren
later, verschijnt de geschiedschrijver, die een kleine periode uit de geschie
denis der Nederlandsche Hanzesteden tot in bijzonderheden onderzocht
heeft, en ons de resultaten van zijn diepgaande onderzoekingen in boven
genoemd proefschrift aanbiedt. Hij beschrijft ons de geschiedenis der
Nederlandsche Hanzesteden tot den vrede van Korsör (1376). Zullen er
weder 80 jaren moeten verloopen, voordat het vervolg op het werk van
Dr. Meilink verschijnt?
Wij hebben de werken van Jhr. Mr. Bero en van Dr. Meilink naast
elkaar gezet, echter niet ter vergelijking. Zulk een vergelijking zou hoogst
onbillijk zijn tegenover Bero van Middelburgh. Deze gaf in bevattelijken
vorm, wat zijn bronnen hem leerden doch het aantal zoowel als de inhoud
dier bronnen was uiterst gering in verhouding tot den vloed van gegevens,
welke Dr. Meilink ten dienste stonden.
Dr. Meilink verkeerde in buitengewoon gunstige conditie. Doordat hij
zich beperkte tot de Nederlandsche Hanzesteden uitgesloten werden
dus de Zeeuwsche, Hollandsche en Westfriesche steden kon hij be
schikken over het uitgebreide materiaal, door Duitsche geschiedvorschers
gedurende jarenlangen arbeid in Duitsche, Scandinavische, Engelsche, Neder
landsche en Belgische archieven bijeengebracht en voor den geschied
schrijver ter gebruikmaking neergelegd in de reeksen deelen van het
Hansisches Urkundenbuch, der Hanse-Recesse enz.
Daarnaast stonden hem een aantal zeer goede oorkonden-verzamelingen,
betrekking hebbende op Duitsche steden en gewesten, ten dienste. Uit
deze overstelpend groote hoeveelheid materiaal moest de schrijver de ge
gevens, welke de Nederlandsche Hanzesteden betroffen, opzoeken. Voeg
hierbij, dat tal van werken en tijdschriftartikelen over de Hanze en de