56 Dat was raak, maar gelukkig voor mij was het niet juist. Vooreerst de 6200 meter, die vroeger door een Minister zijn opgegeven, waren noodig vóórdat tal van archieven en boeken betreffende de Auteurswet naar Justitie zijn overgebracht. En wat betreft de 1140 meter lengte, die er in het nieuwe gebouw zou komen, dit is een heel kleine vergissing. Het juiste cijfer is niet 1140 M'., maar 4100 M1. Mij dunkt, dat verschil is ook raak. Wanneer ik er nu bijvoeg, dat op dit oogenblik voor Binnenlandsche Zaken beschikbaar is een planklengte van 3800 M1., waarvan nog 60 M'. over is, dan ziet men, dat in het nieuwe gebouw van de 4100 M'. nog 360 M'. onbezet blijven, terwijl in verband met de perio dieke overbrenging van stukken, dateerende van een zeker aantal jaren herwaarts, naar het Rijksarchief, geen toeneming van eenige beteekenis van archief en bibliotheek is te verwachten. De voorstelling van den heer De Stuers was dus in den meest volslagen zin onjuist". Hieraan voegde de Minister van Binnenlandsche Zaken nog toe „Nu heb ik veel moeten hooren over het archief, en daarom heb ik het fijne van deze zaak willen weten. Mijn geachte ambtgenoot van Waterstaat heeft daaromtrent reeds het een en ander medegedeeld; maar ik moet toch nog even enkele gegevens mededeelen, die mij daaromtrent zijn verstrekt. Tot 1881 had het archief aan Binnenlandsche Zaken een planklengte van 6200 strekkende meter, dat is meer dan de hoogte van den Mont Blanc. 1 Januari 1882 gingen de stukken betreffende het kopierecht over naar Justitie en in Juni 1902 werd het archief van de Ridderzaal naar de Lairessezaal overgebracht en werden de oude boeken van het kopierecht, die aanwezig waren, naar een zolder overgebracht. In December 1902 werd het archief andermaal verplaatst en gebracht in het gebouw van het Rijksarchief. 10 Februari 1909 werden al de stukken van 1813—1830 naar het Rijksarchief overgebracht, buiten dat deel, dat voor Binnenlandsche Zaken bestemd was. Thans is de planklengte voor Binnenlandsche Zaken 3800 strekkende meter, waarvan nog 60 meter ongebruikt is. In het nieuw te stichten gebouw zal de planklengte voor het archief 4100 strekkende meter bedragen, ik bedoel steeds archief en bibliotheek. Daarmede is dus de quaestie van de planklengte opgelost. Nu heeft de geachte afgevaardigde uit Weert er echter groot bezwaar tegen, dat het archief in den kelder zal worden geborgen. Laat mij daar omtrent dit zeggen. Indien men bij mij was gekomen met een plan, waarin het archief op zolder was geplaatst, dan zou ik bezwaar hebben gemaaktwant ik heb er tegenwoordig voortdurend verdriet van, dat er veel provinciale archieven op zolders geborgen zijn. Er zijn colleges van Gedeputeerde Staten, die bevreesd zijn, dat zij op zekeren dag fragmenten 57 van den zolder der kamer, waar zij zitten, op hun hoofd zullen krijgen, alsmede eenige papieren die deel uitmaken van het archief. Men tracht daaraan te ontkomen door de archiefstukken zooveel mogelijk tegen den wand te zetten, maar de toestand is op zich zelf niet voldoende. Toen ik dus hoorde, dat het archief in den kelder zou komen, dacht ik: dat is goed. Mijnheer de Voorzitter! Ik meen dit nog, en ik heb daarvoor nog een andere reden. Bij het Departement van Binnenlandsche Zaken ter plaatse, waar het nu opnieuw moet verrijzen, is het wellicht meer nog dan bij eenig ander gebouw noodig, dat de fundeering geheel waterdicht zij, dat men zeker zij dat de benedenvertrekken volstrekt niet vochtig zijn. Wanneer nu de archieven in den kelder worden geplaatst kan men er zeker van zijn, dat zoodanig materiaal zal worden gebruikt, dat dit resultaat wordt bereikt. Indien dit resultaat niet werd bereikt, zou de geheele ver bouwing niet deugen. Men heeft getracht de benedenvertrekken van het gebouw, dat er nog staat, bewoonbaar te maken, maar wegens de voch tigheid van de fundamenten was dit niet mogelijk, en in de uren, die ik heb doorgebracht in de zaal, die daar voor audiëntiezaal werd gebruikt, heb ik het altijd aan mijn voeten gevoeld, dat ik daar zat op slechte, vochtige fundamenten. Het heeft mij dus verheugd te vernemen, ook uit dit oogpunt, dat de archieven in den kelder kwamen. Maar nu dreigt er een legende te ontstaan, en die legende is deze, dat wij ambtenaren in den kelder en in niet verlichte vertrekken zullen laten werken. Daarover heb ik vermaningen te hooren gekregen van den geachten afgevaardigde uit Weert, van den geachten afgevaardigde uit Amsterdam VIII, „indien het juist was", zeide hij, maar hij scheen het toch zoo waarschijnlijk te achten, dat hij het noodig vond daarop de aandacht te vestigen, en van den geachten afgevaardigde uit Franeker, die mij het ontwerp tot wijziging der Woningwet heeft voorgehouden. Hij had zich daarbij kunnen herinneren, dat in dit geval il prêchait un converti. Mijnheer de Voorzitter! Wat is de zaak? Volgens de teekening, die de geachte afgevaardigde uit Weert aan de Kamerleden heeft medegedeeld, is het zoo voorgesteld, alsof dit archief eenvoudig was een ruimte, die nergens een venster had en nergens een lichtopening. Ik heb een plaat gezien, waarop een mannetje stond in een lokaal van drie meter diep. Daarnaast stond in het Departement van Oorlog een man, die wat hooger geplaatst was en door een raam kon kijken, en een derde man in het Departement van Buitenlandsche Zaken stond weer hooger en kon dus nog beter door een raam zien. Maar de man in het Departement van Binnenlandsche Zaken kon in het geheel niet door het raam zien, want er was daar geen raam. Nu is er een deel van het archief, waar inderdaad geen raam zal

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1912 | | pagina 14