54 mogelijk zou worden. Ik heb op dit gebied leergeld genoeg betaald bij de Rijkspostspaarbank te Amsterdam. Daar heeft men ook een afzonderlijk gebouw voor de rekeningcouranten gemaakt, en nu bij verandering van inzichten omtrent de werkverdeeling is dat gebouw niet meer te gebruiken en heeft men zich moeten behelpen door dat speciaal voor het archief gebouwde lokaal in te richten voor bureaulokaal, waarvoor het natuurlijk veel minder geschikt is. Wanneer het vastgestelde plan voor Binnen- landsche Zaken nu nog eens, volgens den wensch der Commissie van Rapporteurs, zou onderzocht worden door een nieuwe commissie, zou het resultaat vermoedelijk zijn, dat de geheele verbouwing naar den kelder gaat en er misschien in 25 jaar niets meer van komt". Bij de voortzetting van de beraadslaging over de motie van de Com missie van Rapporteurs in de avondvergadering van 25 November, zei de heer De Stuers o.a. „Een ander bezwaar was de te geringe ruimte voor het archief en de bibliotheek. Ook daaromtrent worden geen gegevens verstrekt; alles komt neer op de bewering, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken zijn instemming heeft gegeven. Ik heb hooren zeggen, dat de plaats zoo klein is, dat men niet meer dan de helft van hetgeen aanwezig is, zal kunnen bergen". „Wat de onmogelijke plaatsing aangaat van het archief en de biblio theek onder den grond, een van de meest tastbare fouten in het plan, daaromtrent antwoordt de Ministervooreerst dat alleen aan de Vijver zijde ambtenaren zullen verblijven. Hij heeft absoluut geen rekening gehouden met mijn bewering, dat dit volkomen onjuist is. Ik kan toch getuigen, dat die ambtenaren het grootste deel van den tijd moeten door brengen in het depot. Het tweede antwoord is, dat er nu in dien kelder nog zal worden gemaakt een koekoek van 1 '/2 meter. De Minister erkent, dat dit niet veel licht zal geven, dat is ook duidelijk. Welk licht wil nu een koekoek van 1 '/2 meter geven aan een lokaal van 10 meter breed en 14 meter diep? Dat helpt hoegenaamd niets. Nu zegt de Minister, dat met de tegenwoordige techniek wel een uitnemende en aan alle eischen voldoende berging van het archief in een behoorlijk geventileerde en droge kelder verdieping kan worden verkregen. Maar hiervoor zijn die lokalen abso luut ongeschikt; het zou een gruwel zijn, indien een nieuw gebouw werd gezet met op dergelijke wijze ingerichte spelonken, waar ambtenaren worden veroordeeld om hun levensdagen door te brengen". De heer De Jonoh verdedigde het ontwerp en zei over het ont worpen archiefdepöt het volgende 55 „Er is gesproken over de archieflokalen. Men moet bergplaatsen voor het archief hebben. Waar moet men die inrichten? Op zolder, beneden, of moet men afzonderlijke vertrekken maken? Doet men het laatste, dan is men, zooals de Minister heeft gezegd, in het gebruik van het gebouw voor eeuwig gebonden. Voor het nieuwe archief zijn de benedenlokalen, mits goed ingericht, volkomen geschikt. Het archief bestaat uit twee deelen, het zoogenaamde depót en de werklokalen, door een gang gescheiden. Welnu, als dat depót maar droog is en geventileerd, hetgeen zeer goed mogelijk is, is dat voldoende. De ambtenaren behoeven daar niet den geheelen dag in te blijven; zij be hoeven er slechts van tijd tot tijd te zijn om stukken te halen of te bergen. Om te werken hebben zij twee goede lokalen, waarin de vloeren slechts 80 cM. beneden het buitenterrein liggen, en de ramen geheel vrij zijn, zoodat de lokalen goed verlicht zijn. Het archief zal op die wijze dus beter geborgen zijn dan op een zolder, waar de stukken aan de temperatuursverschillen van zomer en winter zijn blootgesteld". De heeren De Vlugt en Helsdingen daarentegen waren van heel andere meening. De laatste sprak als volgt „Wat betreft het brengen van het archief in den grond, ook dit ge voelt ieder, dat niet kan worden toegelaten. Wij hebben toch niet alleen te maken niet een gelegenheid tot het opbergen van papieren en stukken, maar ook met een werkplaats, waarin ambtenaren zullen moeten arbeiden. De Minister van Binnenlandsche Zaken schudt van neenmaar als ik wel ben ingelicht, en ik heb mijn inlichtingen van menschen die het ook wel weten kunnen, dan is het volkomen juist wat is gezegd, dat de ambte naren, die op de bureelen moeten arbeiden aan den kant van den vijver, waar dan wel lucht en licht is, toch het grootste deel van hun tijd in het archief zullen moeten doorbrengen. Waar dit het geval is, daar hebben wij er rekening mede te houden, dat die menschen daar zullen moeten werken". De Minister van Waterstaat gaf daarna over de archiefruimte de vol gende inlichtingen „Ik heb in de Memorie van Antwoord uitdrukkelijk verklaard, dat er voldoende bergruimte in het Departement aanwezig zou zijn voor archief en bibliotheek; dat heb ik bij het overleg herhaald, en nu komt de ge achte afgevaardigde (De Stuers) en zegt, dat vroeger een Minister van Binnenlandsche Zaken had opgegeven, dat er noodig was 6200 loopende meter planklengte, terwijl er in het nieuwe gebouw slechts 1140 loo pende meter zullen zijn.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1912 | | pagina 13