De nieuwe Algemeene Rijksarchivaris van België. De benoeming van Dr. J. Cuvelier tot Algemeen Rijksarchivaris van België, als opvolger van wijlen A. Gaillard, zal in de archiefwereld ten onzent ongetwijfeld met voldoening vernomen zijn. De vriendelijke en hulpvaardige man telt in Noord-Nederland vele vrienden, welke met groote belangstelling zijn werk aan de Belgische Rijksarchieven, waaronder vooral dat te Brussel sedert den dood van Gachard niet in alle opzichten als model kon gelden, zullen volgen. Een zware taak wacht hem hier om alles op de hoogte te brengen der eischen, welke tegenwoordig gesteld mogen wordenmaar men kan gerust omtrent den nog jongen Rijksarchivaris (C. is eerst 43 jaar oud) de grootste verwachtingen hebben. Hij toch is een man van een groote algemeene ontwikkeling en heeft in het bijzonder op het gebied der archiefwetenschap diepgaande studie's gemaakt, zoodat dit weinig ge heimen voor hem bezit. Toegerust met een zeer groote werkkracht zal hij, zelf het voorbeeld gevend, ongetwijfeld ook zegenrijken invloed hebben op het werk der jongeren. Cuvelier, die geboortig is van Bilsen in Belgisch-Limburg, kwam van het gymnasium (atheneihn) te Tongeren aan de Luiksche hoogeschool, waar hij het diploma van „docteur en sciences historiques" met den hoogsten graad (avec grande distinction) behaaldeverder bezit hij het diploma van „candidat archiviste". Na eerst werkzaam te zijn geweest aan de Rijksarchieven te Luik en Brugge, kwam hij voor een twaalftal jaren aan het centrale depót te Brussel, welks opperbeheer hem nu opgedragen is. C.'s „bagage scientifique" is voor iemand van zijn leeftijd werkelijk respectabel: zijn bibliographie telt een 80 nommers! Van zijn grootere werken noemen wij hier: Toponymische studie over de oude en nieuwere plaatsnamen der gemeente Bilsen (in samen werking met C. Huijsmans 1897); Inventaire analytique des archives de la chapelle du St.-Sang a Bruges (Ann. Soc. Bruges 1900); Inventaire des archives de l'abbaye du Val-Benoit (Buil. Institut archéol. liégeois XXX. 1902); Inventaire des Inventaires de la 2e section des archives générales du royaume (1904); Cartulaire de l'abbaye du Val-Benoit (983 blz. 1906); de Fransche vertaling der Handleiding (met H. Stein, 1910); terwijl dezer dagen verschijnt: Les dénombrenrents de foyers en Brabant du XlVe au XVIe siècle (CCCXL 548 blz.). Hiernaast leverde C. bijdragen in diverse tijdschriften en werkte mede aan de „Biographie nationale". Aan zijn initiatief is grootendeels te danken de stichting van de „Association des archivistes et bibliothécaires de Belgique", welke vereeniging de „Revue des bibliothèques et archives" uitgaf, waarin C. herhaaldelijk belangrijke opstellen liet verschijnen over archivalische vraagstukken, o.a. over de in België zoo veelbesproken kwestie der „petites archives" en over de stukken betreffende de vroegere Staten- Generaal, in België, Frankrijk en Nederland bewaard; dit laatste in het Bulletin de la Commission royale d'histoire. Ook in ons blad leverde hij verschillende belangrijke artikelenwant Cuvelier is een vriend der Nederlandsche archivarissen, met wie hij nauwere relatie's aanknoopte. Dat deze toenadering, waartoe de banden op het Archivarissen-congres te Brussel in 1910 nog nauwer werden toe gehaald, voor beide landen van groot nut is, wie zal het ontkennen? En daarom is deze benoeming vooral ook een verblijdend feit voor hen, wien nadere aansluiting tusschen de verwante Noord- en Zuid-Nederlanden ter harte gaat, voor hen, die daarin een voorteeken zien van een gelukkige toekomst. Brussel, Juni 1912. HENRI OBREEN. Mijn slotwoord. Oeachte redactie, Hoewel er boven het antwoord van mr. Muller op mijne „Rectificatie" in het laatst verschenen nummer van het Archievenblad „Slotwoord" staat, zal het Uwe bedoeling toch wel niet zijn geweest de debatten te sluiten, zonder mij in de gelegenheid te hebben gesteld dat slotwoord te beantwoorden, en meen ik te mogen veronderstellen, dat mr. Muller met zijn opschrift hetzelfde heeft willen zeggen, als wat ik, zoo ik meen juister, met den boven dit artikel geschreven titel heb uitgedrukt. Mr. Muller begint zijn „Slotwoord" met eene schijnbaar zeer onvrien delijke opmerking, nl. dat hij geene reden ziet om het te betreuren, dat hij mijne tot hem gerichte woorden verkeerd begrepen heeft, niettegen staande dat misverstand er aanleiding toe heeft gegeven, dat de lezers van het Archievenblad drie maanden lang in de meening hebben verkeerd, dat ik de volte-face van mr. Muller op archiefgebied heb medegemaakt. Ik voor mij ben echter overtuigd, dat de haast, waarmede mr. Muller zijn naschrift heeft opgesteld ik heb gehoord, dat het nog per spoed-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1912 | | pagina 9