250 de lijst der voornaamste stukken voorkomt, die bij den brand van de boekerij op 29 Maart van verleden jaar zijn betrokken geweest; de staats archivaris, die het rapport opstelde, wordt niet genoemdmogen wij er soms onzen landgenoot Van Laer voor aanwijzen Mr. L G. N. BOURICIUS. Annuario del R. Archivio di Stato in Milano per l'anno 19 11. Voor eenigen tijd verscheen het Jaarboek van het staatsarchief te Milaan, waarin de archivaris L. Fumi verslag doet van den tegenwoordigen toestand der onder zijn beheer staande verzamelingen en van de maatregelen van beschrijving en ordening gedurende de jaren 1909 en 1910 genomen. In de eerste plaats handelt hij over het zoo genaamd „archiefje", bestaande uit 1466 doozen met stukken, die betrekking hebben op de geschiedenis van het archief zelf. Dit „archivietto" is op het oogenblik verdeeld in 14 afdeelingen, waarvan de schikking voorloopig is, omdat het herstellen der serieën moet wachten op het gereed komen van een repertorium der gewichtigste zaken. Van groot praktisch belang was het bijeenbrengen der oude, in de archiefbureaux verspreide, inventarissen, lijsten van stukken, staten enz. Van de 455 nummers zijn twee indices bewerkt, een algemeene en een afzonderlijke voor de inventarissen der in bewaring gegeven archieven. Voor het samenstellen van summiere inventarissen is begonnen met het verzamelen der titels van de deelen, registers enz. Gebrek aan personeel heeft echter ten gevolge gehad, dat sinds 1883, toen daarover reeds klachten werden geuit, slechts weinig in deze lichting werd bereikt. Stukken uit verschillende tijdperken, van 1199, het jaar, waarvan het oudst bewaarde stuk dagteekent, tot 1884, zijn op deze wijze bewerkt. Een ander gedeelte der archieven is summier geïnventariseerd volgens het systeem van Peroni, d. w. z. op een wijze, die tegenwoordig verkeerd wordt geacht, omdat de stukken niet hun oorspronkelijke plaats behielden maar, voorzoover zij tot het bestuur gebracht konden worden, onder alge meene hoofden, als: wateren en wegen, landbouw, strafrecht, keizerlijke en koninklijke leenen, financiën enz. werden samengevoegd. Hiernaast bestaan verscheiden inventarissen op losse kaarten. Met de beschrijving der leen-acten op deze wijze werd een begin gemaakt door Giacinto Redaelli in 1761. De verzameling „Miscellanea", op de laatstgenoemde wijze beschreven in 174 nummers naar het aantal doozen, geeft den schrijver aanleiding tot een warm pleidooi voor de opvatting, dat de herkomst van elk stuk de plaats moet bepalen, die het in den inventaris zal innemen. Het nut van samenvoegingen van stukken over bepaalde onderwerpen is, tegenover de groote nadeelen, gering, want de onderzoeker vindt hoogstens een soort staalkaart 251 van de elementen, die hem interesseeren, en hij moet, zoo hij zijn onderzoek ernstig opvat, toch het eigenlijke materiaal nog bijeengaren. Hij moet tot de oorspronkelijke serieën terugkeeren en zal dan den samenhang vaak verbroken zien, doordat sommige stukken naar de „Miscellanea" verhuisden. Alleen aan den archiefambtenaar, wien inlichtingen worden gevraagd, bieden de systematische collecties wel gemakwant, zijn de stukken, wat in het voornemen ligt, eenmaal weder op hun plaats teruggebracht, dan moet hij, om de inlichtingen te kunnen geven, inplaats van een enkel dossier, telkens vele afzonderlijke deelen, liassen enz. raadplegen. Maar dat is dan ook alles en overigens belet niets hem een lijst der stukken te maken met bijvoeging van hun herkregen plaats, zooals dat b.v. gedaan is met de brieven, die op Savonarola betrekking hebben. Bovendien gaat het niet aan om, wanneer het groote beginsel eenmaal aanvaard is, uit zonderingen te laten bestaan. Deze af deeling is dan ook bestemd om te verdwijnen. Een analytische inventaris van de hertogelijke registers is bijna voor de pers gereed. De beschreven akten loopen van 1398 tot 1442. Uit de algemeene brievenverzameling zijn de stukken over de jaren 1454 tot 1458, die betrekking hebben op buitenlandsche zaken, bijeen gebracht. Dit werk zal op den duur voeren tot de herstelling van de afdeelingVreemde mogendheden. De geheele briefwisseling met Bologna en die met Rome onder de pontificaten van Nicolaus V en Calixtus III zijn uitgezocht en chronologisch gerangschikt, een werk, dat veel tijd heeft gekost, omdat onder vroegere beheerders ook hier weer willekeurige bijeenvoegingen geschied waren onder verschillende hoofden, zooals pausen, kardinalen, nuntiussen, bisschoppen enz. Niet altijd gaf de qualiteit van den schrijver den doorslag voor de plaatsing van den brief en de inhoud kon dezen ook doen belanden bij de stukken, die betrekking hadden op kerken, aflaten, concilies enz., wat het herstellen van de serieën zeer bemoeilijkte. Het resultaat loont echter het werk, want hierdoor wordt het materiaal eerst recht toegankelijk gemaakt. Gemakkelijker viel de herstelling van het archief van het Groot Domkapittel, waarvan de stukken vermengd waren met die van het Klein Kapittel. Omstreeks de helft van de 18e eeuw werd daarvan n.l. een catalogus samengesteld door een onbekende, wiens werk bewaard bleef. Het archief is echter zeer verminderd, doordat na de opheffing van het Kapittel de titels voor een groot deel aan de nieuwe eigenaars der goederen overgingen, terwijl het na zijn wederoprichting in 1812 vele documenten uit het archief terugkreeg. Het Algemeen reglement voor de staatsarchieven schrijft ook het maken van regesten voor. De toestand van het archief te Milaan, waar nog zooveel elementair werk te verrichten valt, liet tot dusver niet toe,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 8