182 voor het beheer van eene groote wetenschappelijke inrichting en van een klein provinciaal depot dezelfde regelen, toch dat beheer in beide gevallen geheel verschillende eischen stelt, dat het dus niet aangaat, beide instel lingen te beheeren op denzelfden voet. Voor elk depot worde een vast werkplan vastgesteld. Zooals de voltooiing van Bakhuizen van den Brink's Overzicht de eereschuld is, die allereerst rust op het Algemeene rijks archief, eene eereschuld, waarnaast (in langzamer tempo) de inven tarissen van de archieven der Staten-Oeneraal, der Staten van Holland en der O.-I. Compagnie zich naar den voorgrond dringen, zoo rust op de meesten onzer depots allereerst de afdoening eener eereschuld door de publicatie van den inventaris van het gewestelijke Staten-collegeop het Geldersche zelfs twee plichten, want ook het belangrijke archief van Oelder's hertogen roept luide om hulp De leider van ons archiefwezen moge ook alle personen brengen op de plaats, waar zij behoorenden inventarisator hier, den historicus daar, den mediaevist hier, den beoefenaar der handelsgeschiedenis elders. De machinale sleur worde verbrokengoede nieuwe krachten, die wij behoeven, mogen niet verjaagd worden, maar welkom geheeten met opene armen. En de leider toone ook aan, dat het verrichten van het ambtswerk wel strikt genomen voldoende is, maar dat het grooter, schooner, voor namer is, om ook zelf uit het archief te voorschijn te brengen, om ge stalte te geven aan al het aantrekkelijke en schoone, dat daarin zit, en om dit dankbare en gelukscheppende werk niet over te laten aan anderen. Allereerst worde gezorgd voor het levend maken van het Algemeene rijks archief zelf, dat het sterke centrale orgaan moet zijn voor onze historisch- wetenschappelijke productie. Van daar uit behoort deze productie aange moedigd te worden, omdat alle groote historische publicatiën moeten uitgaan van daar, waar de hoofdbronnen onzer geschiedenis worden bewaard. De Commissie voor 's Rijks publicatiën worde heroverd, zoodra zich de gelegenheid daartoe biedt; het Algemeene rijksarchief worde weder het voorbeeld, dat ons werk groot maakt en inspireert. Dan richte onze leider de oogen zijner ondergeschikten naast het ambtswerk op een hooger ideaal, opene hunne oogen voor het goede en schoone, dat ons ambt biedt aan hem, die zien kan en zien wil. Hij kan bezielen en levend maken, en hij moet het ook doen; hij kan in het kleine de groote V Misschien is daarom niet geheel zonder bedenking het advies van Dr. Colen- BRANDER, om het personeel van het Algemeene rijksarchief belangrijk te verminderen. Het schijnt juist, dat zulk een uitgebreid personeel onnoodig is, zoolang voor den publieken dienst zóó weinig wordt gepraesteerd als laatstelijk geschiedde. Maar indien die praestatie, zooals te hopen is, vermeerdert, dan worden de zaken wel eenigszins anders, ik zeg dit met zekere aarzeling, omdat Dr. Colenbrander met de toestanden aan het Algemeene rijksarchief veel beter bekend is dan ik; maar het is toch mogelijk, dat hij den tijd, dien het maken van een goeden inventaris vordert, eenigszins onderschat. 183 lijnen aanwijzen en hij moet ze aanwijzenhij moet historicus zijn en de geschiedkundige lijnen zien. Ons ambt kan een der mooisten zijn, de beste gelegenheid om te leven in en met het verledenmaar allengs is er, ook door ons toedoen, iets ellendigs van gemaakt. Men dwinge ons niet, alleen de buitenzijden onzer stukken oppervlakkig te bezien. Zeker is het onze taak, anderen in staat te stellen om de oudheid te zienmaar het worde ons niet verboden, ze ook zeiven te zien en zeiven levend te maken. Zal ons dienstwerk daaronder lijden? Neen, neen, duizendmaal neen Men vergunne mij ten bewijze eene persoonlijke herinnering, die aanwijst wat ik wensch, en die bewijst, dat wat ik wensch mogelijk is. De tijd, toen ik mijne inleiding voor de uitgaaf der Utrechtsche rechtsbronnen schreef, is mijn beste en mooiste tijd geweest, de tijd, toen ik sterk leefde en genoot. Ik had de uitgaaf der middeleeuwsche rechtsboeken van de stad Utrecht op mij genomen. Maar al spoedig bleken zij mij geheel verschillend van aard en karakter. Dit verschillende karakter moest ik begrijpen, om de goede stukken uit te zoeken en ze te publiceeren in het juiste verband. Zóó werd van zelf het probleem gesteld de slechts bij name bekende, drieledige rechtsbedeeling in het middeleeuwsche Utrecht: schepenrecht, raadsrecht en oudermansrecht, moest beschreven worden en verklaard. En toen ik dit probleem eenmaal gevat had, kwamen mij, bij het ordenen van het archief, telkens de bescheiden ter hand, die licht daarop wierpen. Geen dag ging om, dat ik niet een snippertje vond, zonder waarde op zich zelf, maar kostbaar als het zich voegde in het verband, dat ik allengs zag groeien in mijn geest. Terwijl mijn inventaris vorderde, kwam ook mijn probleem steeds nader aan zijne oplossing; geene moeite kostte het mij, de tallooze snippertjes te verzamelen, en met meer inspanning ordende ik die eiken avond tehuis. Mijn inventaris groeide eiken dag; en eiken dag werd het dienstwerk gekleurd en verlicht door aardige kleine vondsten. Allengs kon ik uit de geordende snippertjes mijne hoofdstukken opbouwenik kon ze gaan stellen, ik zag ze groeien. En ik wist, dat het alleen mij, die dagelijks zat bij en in de bronnen, mogelijk moest zijn, om het zware probleem, dat ik zelf gesteld had, op te lossen. Het is een waar geestelijk geluk geweesten eenige jaren later, toen ik bij de ordening der kapittelarchieven de claustraliteit ontdekte en ontvouwde, heeft ditzelfde geluk zich herhaald. In die tijden heb ik niel geklaagd over machinaal en peuterig werk; ik had mijn eigen weten schappelijk werk, dat mij voldoening schonk. Veel heb ik genoten, en een professoraat heb ik afgewezen zonder aarzelen. Welnu, zoo zij de taak van onzen leider! Hij zoeke de problemen; hij stelle ze en wete zijne ambtenaren te inspireeren om die op te lossen. Dit is de weg, die leidt tot hooger; dit is de weg, die ons ambtswerk kan redden en ook ons zeiven.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 8