180
wat benepen en wat kleinzielig; zij herinnert mij aan de tijden van de
ontaarding van het gildewezen, toen alles zich langs het oude voorge
schreven paadje, waarop het voorgeslacht geloopen had, voortbewoog,
omdat het voorgeslacht daar ook geloopen had. Is het ten slotte niet
beter, dat desnoods enkele der door ons gestelde regels niet geh eel naar
de letter worden uitgevoerd, wanneer er zoodoende wat leven komt in de
duffe brouwerij, wat afwisseling in de starre afgeslotenheid van het kleine
kringetje? Toen onlangs de vacature van het Algemeene rijksarchivariaat
vervuld stond te worden, werd van verschillende kanten geklaagd, dat er
geene keus was van leiders; en Z.Exc. de Minister van Binnenlandsche
Zaken zelf heeft het openlijk willen bevestigen. Is dit juist, dan zorge men
voortaan, dat goede krachten niet uit ons corps worden verdrongen, dat
het denzulken niet onmogelijk worde gemaakt, bij ons te blijven of bij
ons te komen.
Ook nog een derde reden dringt tot vereenvoudiging. De groote
uitvoerigheid en bewerkelijkheid onzer inventarissen maakt niet alleen het
verschijnen dier inventarissen zeiven moeilijk; maar zij verhindert ook de
archivarissen, om zich daarnaast bezig te houden met iets anders. Zoo
blijft het voorbereiden, het mogelijk maken van het werk van anderen het
uitsluitende einddoel van ons werk. Indertijd hebben wij het onvoldoende
van het dienstwerk onzer voorgangers ingezien. Destijds meende men,
dat het uitgeven van stukken en het schrijven van geschiedenis het hoofd
werk van den archivaris was en moest zijn. Het dienstwerk leed onder
deze beschouwingwij hebben dit willen verbeteren, en wij hebben het
ook inderdaad verbeterd. Maar thans zijn wij in het andere uiterste ver
vallen te zelden blijkt het thans, dat de archivaris bij het inventariseeren
ook den hoofdinhoud der belangrijkste stukken heeft leeren kennen en
begrijpen en dat hij dien voor zich leven ziet. Men is geheel opge
gaan in het dienstwerk. Is dit ook de oorzaak van de lusteloosheid en
de onvruchtbaarheid, die ik constateerde
Terwijl de rechtsgeleerdheid ons wellicht wat heeft uitgedroogd en ver
dord, is de aansluiting bij de praktijk van het leven, die wij daarvan gehoopt
hadden, voor ons toch onmogelijk gebleken. En tevens hebben wij door
het elimineeren van het historisch-wetenschappelijke belang van ons ambt
zeiven er toe medegewerkt, om het behoud van het gehate art. 103 der
Gemeentewet mogelijk te maken en te rechtvaardigen. Onze positie is
dus niet beter geworden.
Laat ons dus ons programma ook in dit opzicht herzien, en de
beoefening der historische wetenschap weder als van ouds daarop plaatsen,
onze ambtgenooten daartoe opwekken naast hun eigenlijk ambtswerk. Ik
mag aanmerkingen maken op het programma, cuius pars magna fuiik
mag erkennen, dat naast mijn ambtswerk mijn ander, mijn meer weten-
181
schappelijk werk altijd bovenaan heeft gestaan in mijne schatting. Want
geen ander lid van ons corps heeft, meen ik, zóóvele inventarissen èn
zelf gepubliceerd èn door zijn personeel doen publiceeren. Ik mag het
zeggen, want ik heb mijn ambtswerk niet verwaarloosd. En ik wil
het nu dan ook zeggen, openlijk en duidelijk.
Ik heb duidelijk gesproken, bijzonder duidelijk. Onder den indruk
der gebeurtenissen heb ik de zaken ook zeker zeer donker ingezien. Maar
ik meen toch goed gedaan en juist gezien te hebben. Want vast over
tuigd ben ik, dat, al blijft de richting onveranderd, er thans gestuurd
moet worden met meer kracht en in een ander tempo dan voorheen.
Het afscheidswoord van Mr. Fruin zij ons eene waarschuwing; zijne
klacht over de onvoldaanheid met zijne levenstaak heeft mij na bittere
teleurstelling aanleiding gegeven tot den wensch om herziening van ons
programma. En al is alles nu terechtgekomen, deze indruk blijft. Steeds
duidelijker heb ik gevoeld, dat er verandering moet komenik geloof,
dat ook anderen dit reeds lang hebben gevoeld. In de crisis, die nu
achter ons ligt, is het mij door lang en pijnlijk nadenken duidelijk ge
worden. En het algemeene verzet tegen het recente voorstel der
regeering getuigt, dunkt mij, dat ook vele anderen thans eene verandering
van richting ernstig begeeren.
De vragen, die ik mij in den aanvang stelde, kunnen nu beantwoord
worden.
Hebben wij goed gedaan? Ja, Goddank! wij deden goed. Terecht
hebben wij het dienstwerk, ons hoofdwerk, op den voorgrond gesteld. Het
moet ook verder op den voorgrond blijven; met alle krachten moeten wij
er naar blijven streven, om ons dienstwerk altijd meer te volmaken. Maar
van het hoofd van het Nederlandsche archiefwezen ga uit eene krachtige
inspireerende leiding: door daad en voorbeeld toone hij, dat ons ambt
naast het eigenlijke dienstwerk een hooger uitzicht heeft en een hooger
ideaal. Wij hebben een goed instrument geschapenonze schuld was
het niet, dat onze leider het instrument niet gebruiken wilde. Maar de
krachtige man, die nu aan het hoofd staat van het archiefwezen, zal het
en kan het gebruiken. Hij zorge en zie toe en regele met tact, dat het
door ons geschapen instrument goed worde gebruikt, dat de door
onze vakvereeniging gevormde en opgeleide personen den beitel en den
hamer, die wij hun in de hand hebben gegeven, goed en oordeelkundig
hanteeren. Hi] zorge, dat het dienstwerk goed, degelijk en nauwkeurig
verricht worde, maar ook verstandig, niet kleingeestig en niet peuterig.
De eerste taak van onzen nieuwen chef moge zijn het zoeken naar mid
delen ter vereenvoudiging van de op te stellen en uit te geven inventarissen.
Moge het hem behagen duidelijk te verstaan te geven, dat, al gelden