232
De heer Grandjean had niet medegedeeld, op welke wijze hij aan die
stukken was gekomen. Het was duidelijk, dat ze uit het archief van het
klooster St. Agatha afkomstig waren. Omtrent den tijd, waarop ze uit dit
archief waren verdwenen, hadden wij alleen de mededeeling van den
student aan de Technische Hoogeschool, waarover ik boven sprak. Er
deed zich bij deze stukken nog een eigenaardige quaestie voor. Immers
de bezittingen van het St. Aagtenconvent zijn in 1648 aan Prins Willem II
gekomen en deze gaf 7 Juni van dat jaar (Akten en andere stukken
betreffende de goederen afkomstig van het klooster St. Agatha onder de
gemeente Cuyk blz. 1) last aan zijn rentmeester, het klooster en de goederen
in bezit te nemen. Daarbij wordt gezegd, dat de rentmeester „de canonycken
ende possesseuren van dien alle bescheiden, fundatiën ende titulen met
haere manualen, rekeningen ende andere munimenten geene uytgesondert"
zal „afvorderen". Wanneer deze last in uitgebreiden zin ware opgenomen,
dan zou de kloosteradministratie ook al de charters, welke de heer Grandjean
aan het Algemeen Rijksarchief had gezonden, of althans het overgroote
deel daarvan, hebben moeten overleveren, immers het zijn voor het grootste
deel aankomsttitels van goederen en renten.
De administratie heeft evenwel volstaan met het overleveren van
rekeningen en enkele andere stukken, welke van direct belang waren voor
den rentmeester. Zij heeft dus blijkbaar de oude titels, welke van geen
rechtstreeksch belang waren voor de nieuwe beheerders, achtergehouden.
In aanmerking genomen deze overwegingen durfde de waarnemende
Algemeene Rijksarchivaris niet zonder meer deze stukken aankoopen voor
het Algemeen Rijksarchief, waar immers de Nassausche domein-archieven
berusten, temeer omdat het klooster nog bestond. Bovendien, het was
mogelijk, dat de bewoners van het convent, om welke redenen dan ook
het beter vonden, dat deze charters niet werden bewaard in het klooster
zelf. In dat geval zou het Rijksarchief in Noord-Brabant, in welke provincie
dat klooster lag, allicht de aangewezen plaats zijn om deze stukken te bergen.
Mr. van Meurs vroeg hierover inlichtingen aan den Rijksarchivaris in
Noord Brabant en verzocht dezen, hem te willen mededeelen wat hem van
het archief van dit klooster bekend was, en of hij ook iets wist van de
thans aan den heer Grandjean behoorende verzameling, welke nu op het
Algemeen Rijksarchief ter inzage was gezonden.
De commies bij het Brabantsche Rijksarchief, dr. C. F. Xavier Smits,
die op dat oogenblik de functie van waarnemend rijksarchivaris vervulde,
antwoordde 2 October d a. v.
„Ik vraag mij af, hoe 't mogelijk is, dat de oorspronkelijke titels en
fundatie-akten dezer goederen in handen van Jac. Grandjean te Nijmegen
gekomen zijn? Geen anderen uitleg kan ik denken dan deze: In 1812
zijn bij de sequestratie der kloostergoederen door de Fransche regeering
233
en hare ambtenaren meer dan 1400 boeken kostbare manuscripten en
stukken tot het klooster-archief van S. Agatha behoorend, vervreemd eu
weggevoerd.
„Vele dier stukken zijn hoogstwaarschijnlijk naar Den Bosch,
Nijmegen en Den Haag vervoerd en sedert voor een gedeelte in handen
van particulieren gevallen. In elk geval is het zeker, dat door het klooster
van St. Agatha of deszelfs kloosterlingen nooit iets van het archief is
verkocht, vervreemd of op welke wijze ook in handen van anderen is
overgegaan. Daar bedoelde stukken op de geschiedenis van het Convent
van St. Agatha wellicht eenig licht werpen, ware het te wenschen, dat die
stukken in een behoorlijk, voor het publiek toegankelijk depot terugkeerden.
De kloosterlingen te St. Agatha zouden wellicht ook niet ongenegen zijn
de voor hen belangrijke stukken aan te koopen.
„Uit eigen ervaring weet ik echter beslist, gelijk ik reeds te voren
aanmerkte, dat de kloosterlingen van St. Agatha nooit archivalia vervreemd
hebben. Ik ken het archief van St. Agatha niet in bijzonderheden; vroeger
ben ik er weliswaar tweemaal geweest en heb er in gewerkt, doch toen
lag daar bibliotheek en archief dooreen, ter oorzake van eene aanzienlijke
verbouwing van het convent".
Veel verder bracht dit ons niet; het scheen in elk geval wenschelijk,
dat een versnippering, zooals die reeds was begonnen door den verkoop
der stukken, waarover boven gesproken is, werd gestuitaankoop door
het Rijk van de geheele verzameling was daarvoor het meest afdoende
middel. De prijs van f 3 per charter was voor de verzameling stellig te
hoog; op een hem gedaan voorstel van verkoop van de geheele Kuyksche
collectie voor 250 ging de heer Grandjean echter in en zoo werd het
Rijk eigenaar. Over de plaatsing dezer stukken is nog geen beslissing
genomen; hiermede zal worden gewacht tot de te benoemen Algemeene
rijksarchivaris zijn ambt zal hebben aanvaard. In verband daarmede zijn
ze ook nog niet beschreven.
Ik heb hier de mij bekende feiten medegedeeld, zonder in eenige
beschouwingen hierover te treden. Aan welke bron de redactie van het
Archievenblad haar mededeelingen heeft ontleend, is mij onbekend. Van
eenige „verkwanselingen" door de Kruisheeren zoo korten tijd geleden
was op het Algemeen Rijksarchief ook niets bekend. De mededeelingen
in het Archievenblad strijden met hetgeen dr. Smits in zijn bovenaange
haald schrijven beweert. Ik hoop op deze zaak in de eerstvolgende
aflevering van het Archievenblad nader terug te komenik meende echter
de geruststellende verklaring, dat er thans geen vrees meer bestaat voor
„verspreiding der stukken wijd en zijd" reeds nu in dit blad te mogen geven