228
organisaties; de definitie, dat het is een organisch, een van zelf gegroeid
geheel, is op haar volkomen toepasselijk. Een oeconomisch archief daaren
tegen draagt dien naam feitelijk ten onrechte, daar het niet is gegroeid,
maar gemaakt. Maar aangezien het zeer moeilijk is het bestaande spraakgebruik
te wijzigen, moeten we den term maar blijven bezigen, mits men de
verschillende beteekenis in het oog houde.
Een oeconomisch archief kan langs twee wegen worden opgericht. In
de eerste plaats als aanhangsel van een bestaand rijks- of gemeente-archief,
zooals het Zwitsersche, of zelfstandig, b.v. vanwege een Kamer van Koop
handel, zooals te Keulen het geval is. Wat het wenschelijkste is, laten wij
geheel in het middenvoor de beoordeeling van het belang der instelling
op zichzelf doet het dan ook niets af. Slechts zij opgemerkt, dat het zeker
de voorkeur verdient aan het bestaande aan te sluiten wanneer dus mettertijd
in onze hoofdsteden, die voor de vestiging van een dergelijk archief toch
in de allereerste plaats in aanmerking zullen komen, in het gemeentelijke
archief een kern van een toekomstig oeconomisch archief reeds aanwezig
is, dan is de eerste manier zeker als aangewezen. In dit verband willen
wij er op wijzen, dat eenige jaren geleden aan het archief der gemeente
Rotterdam is geschonken het archief van de toen ontbonden steenhouwers-
en tegelbakkersfirma van Traa, dat tot de 18e eeuw opklimt. Wanneer
van meer bedrijven het geheele archief aan de gemeente werd geschonken,
dan zou door een kern als bovenbedoeld te Rotterdam het volgen van de
eerstgenoemde manier stellig een voorsprong hebben. Op een dergelijke
manier is nu ook het Zwitsersche oeconomische archief tot stand gekomen,
waarover Wackernaoel's brochure handelt. Het Zwitsersche staatsarchief
is in den loop der jaren in het bezit gekomen van talrijke andere archieven,
zoowel van gilden en notarissen als van particuliere ondernemingen. Zoo
bevat het b.v. een aantal koopmansboeken sinds het midden der 15e eeuw;
de archieven van het voormalig „Direktorium der Kaufmannschaft" uit de
18e, van een stoombootmaatschappij en van de Baseier Bank uit de 19e eeuw.
Verder de nagelaten papieren van voorname kooplieden, zoodat be
scheiden van hooge waarde uit belangrijke tijdperken der oeconomische
geschiedenis aanwezig waren. Naast dit handschriften-materiaal nu is sinds
1878 een verzameling van gedrukte bescheiden aangelegd en sindsdien
geregeld voortgezet en aangevuld. Zoo bevat dit o.a. ambtelijke gedrukte
stukken van den Bond, van de kantons en gemeentenjaarverslagen, reke
ningen, statuten, prospectussen en dergelijke van ondernemingen en vereeni-
gingenverder brochures en couranten-uitknipsels over oeconomische
aangelegenheden.
Nu was het noodig het rijke materiaal, dat in het staatsarchief in Bazel
verzameld was, voor wetenschap en praktijk bruikbaar te maken. Op voorbeeld
van dergelijke inrichtingen te Keulen, Frankfort, Rostock en Saarbrücken
229
werd een oeconomisch archief georganiseerd, dat zich ten doel stelt nog
voorhanden materiaal in het bezit van ondernemingen als boeken, rekeningen
enz. voor ondergang te bewaren en systematisch te verzamelen. Zoo kwam
een verzameling tot stand, die voor de toekomst van de oeconomische ge
schiedenis en voor het heden voor de studie der oeconomische ontwikkeling
van buitengewoon belang kan zijn. Voor de praktijk heeft het verder de
groote beteekenis, dat het bij de vakopleiding der kooplieden een grondslag
vormt voor verdieping en methodologische ontwikkeling der bedrijfsleer en
verder als informatiebureau voor allen, die in handel of bedrijf werkzaam zijn.
N. R. C. 29 fan. 1912.
Oud-Hollandsche reisjournalen. De Linschoten-Ver-
eeniging roept andermaal de hulp in van belangstellenden tot het opsporen
en aan het licht brengen, zoo mogelijk, van oud-Hollandsche reisjournalen.
Het welslagen der poging, nu twee jaar geleden, toen in Febr. 1910 uit
de familiepapieren van den heer D. Hudig te Rotterdam het reisjournaal
van kapitein Bouman, reisgenoot van Jacob Roggeveen (1721 1722), te
voorschijn kwam, geeft daartoe moed.
Thans echter gaat het om nog veel gewichtiger, tevens oudere stukken.
Niet minder toch dan om het terugvinden van een drietal reisjournalen
der Eerste Schipvaart van de Nederlanders naar Oost-Indië, Maart 1595
Augustus 1597.
Behalve de vier bekende en gedrukte journalen dezer reis, waarvan
twee eerst anoniem te Middelburg bij Barent Langenes verschenen in resp.
1597 en 1598 (het „Verhael vande Reyse"; en het „Iournael vande Reyse"),
het derde op naam van W. L(odewycksz) in 1598 te Amsterdam bij Cornelis
Claesz verscheen („D' Eerste Boeck"), en het vierde, het journaal van
adelborst Frank van der Does, in 1864 door De Jonge uit de papieren op
het Rijksarchief in het 2e deel van zijne „Opkomst" werd afgedrukt,
hebben er indertijd minstens 3 gewichtige Reisjournalen
van die eerste schipvaart nog bestaan, die het van hoog belang zou zijn
in origineel of in afschrift of desnoods in brokstukken terug te vinden.
Allereerst het Journaal van den hoofdman dezer eerste reis der
Nederlanders naar Oost-Indië, den commies Cornelis de Houtman. Daarvan
is één fragment ten minste bekend, aangehaald in het stuk van een der
mede-commiezen, berustend in het Rijksarchief. Er behoeft nanwelijks op
gewezen, van hoe overwegend belang het zoude zijn het gansche journaal
te kennen van dezen opperste der eerste Oostindische vlootdie bij zijn
tweede reis naar Indië, op de reede van Atjeh in Sept. 1599 vermoord werd.
Ten tweede het Journaal van den ondercommies op het schip Amsterdam,
in Juni 1596 bevorderd tot commies op het schip Hollandia, Jan Janszoon
Carel den Jonge, zoon van een der reeders van de vloot, den Amster-