220
Kleinere bijdragen.
St. Pontianus 14 Januari. Wijlen Dr. H. G. Hamaker
heeft in zijn werk „De Rekeningen der Grafelijkheid Holland" o.m. opge
nomen de rekening van Amstelland en Waterland, beginnende „des zater
daghes op sinte Ponciaensdach int jaer (13)45". (Deel I blz. 430).
Dr. Hamaker heeft dezen datunr vastgesteld op 19 November 1345.
19 November viel in 1345 (met de Zondagsletter B) inderdaad op een
Zaterdag. Evenwel is de dagbepaling van Dr. Hamaker foutief. Waar
schijnlijk heeft hij zich laten leiden door den een of anderen Duitschen
chronoloog, b.v. Weidenbach die op grond van Duitsche kalenders
St. Pontianus plaatste op 19 November of wel door Kluit, die in zijn
Primae lineae collegii diplomatico-historico-politici het
zelfde deed. In Nederlandsche oorkonden echter wordt met StPontianus
altijd 14 Januari bedoeld. En aangezien de klerk den Paaschstijl gebruikte,
had Dr. Hamaker den bedoelden dag moeten bepalen op 14 Januari 1346.
In dit jaar (met de Zondagsletter A) viel 14 Januari mede op een Zaterdag.
Trouwens 19 November en 14 Januari daaraanvolgende vallen altijd op
denzelfden dag der week
De door den schrijver uitgegeven rekeningen zelf hadden hem kunnen
leeren, dat met St. Pontianus niet 19 November maar 14 Januari bedoeld
werd. Zoo vindt men, b.v., in de dag aan dag gehouden rekening van
's graven klerk over het tijdvak 6 Aug. 1343—8 April 1344 achtereen
volgend posten geboekt op Zonnendach na dertyendach (11 Ja
nuari), dinxendach op Sente Ponciaensavond (13 Januari) en
woensdach 14 daghe in Januario 1344 (Deel III blz. 249.) 2).
Mr. J. I. van Doorninck plaatste in zijne inleiding tot „De Came-
raars-rekeningen van Deventer" eveneens en derhalve ook ten onrechte
St. Pontianus op 19 November. Ook hij had uit de door hem uitgegeven
rekeningen zelf kunnen opmaken, dat de dag in Januari viel. Ik verwijs
als voorbeeld naar de rekening van 1347, waarin de datum feria quinta
post Pontiani staat tusschen octava Epyphanie en feria tertia
post conversionem beati Pauli (Deel I blz. 305.)
's-Gravenhage. AUG. SASSEN.
0 Omdat het getal der dagen, vallende tusschen 19 November (excl.) en 14
Januari (inclus.), toevallig juist door 7 deelbaar is.
-) Dr. Hamaker had den datum, 14 Januari, ook reeds kunnen afleiden uit
den kalender van het bisdom Utrecht. Red.
221
Berichten.
Benoeming Algemeen Rijksarchivaris. Bij Kon. besluit
van 15 dezer is, met ingang van 1 April 1912, benoemd tot Algemeen
Rijksarchivaris bij het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, prof. mr. R.
Fruin, hoogleeraar aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam.
Bij Kon. besluit van 14 December 1911 is, met ingang van 1 Januari
1912, benoemd tot amanuensis bij het Rijksarchief in Utrecht, mejuffrouw
M. J. van Soest, doctoranda in de Nederlandsche letteren, te Utrecht.
De Gemeenteraad van Haarlem heeft in zijn vergadering van 27 December
1911 voor den tijd van een jaar, bij verlenging, tot Gemeente-archivaris
benoemd den heer C. J. Gonnet.
Staatsbegrooting voor 1912. In de vergadering van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal is bij de behandeling van de Staats
begrooting voor 1912 het archiefwezen als volgt ter sprake gekomen
Beraadslaging over de Vide afdeeling (Kunsten en Wetenschap
pen) in het algemeen.
De heer de Stuers: „Mijnheer de Voorzitter! Het spijt mij ge
weldig, dat ik de heeren nu nog moet ophouden, maar ik hoop dat men
het mij vergeven zal, uit deze consideratie, dat ik in het vorig jaar èn in
1909 bij deze afdeeling geen woord heb gesproken. Ik had toen aanvallen
van het pootje, wat mij belette op mijn poot te spelen. Ik vertrouw, dat
de Minister in deze onschuldige woordspeling niets onvriendelijks zal
vinden en allerminst een dreigement.
Ik wensch iets te zeggen omtrent twee wetsontwerpen, een tot de
regeling van het archiefwezen en een ter bescherming van de oude monu
menten van geschiedenis en kunst, en verder nog iets over het provisoire
paleis te Amsterdam, eigenlijk het raadhuis.
Wat die twee wetsontwerpen betreft, maakt de Minister op mij den
indruk van een mooie, lieve jongejuffrouw, aan wie het hof gemaakt wordt
en die zich dat laat welgevallen, maar die eigenlijk volstrekt geen zin
heeft in den huwelijkschen staat. Zij aanvaardt alle lieflijkheden en com
plimenten die men haar brengt; zij geeft aan het jongmensch herhaaldelijk
de verzekering van haar bijzondere belangstelling, zij reciproceert alle
complimenten en zoetigheden, maar verder komt het jongmensch niet.
Wanneer hij een weinig begint op te dringen en vraagt dat dag en uur
zullen bepaald worden, begint de politiek van uitsteldan heeft die jonge
dame allerlei argumenten en voorwendsels om te verdagenzij moet dit
nakijken, dat onderzoeken enz. Maar ook aan die tactiek komt eenmaal