132
de leenmannen tegen de inbreuk op de ordonnantie van 1316 heeft uit
gewerkt, dat die van 1454 ingetrokken is door Karei den Stoute, waar
schijnlijk in 1469. Volgens de toen getroffen regeling waren de rent
meesters gehouden al de beleeningen, die zij namens de grafelijkheid
deden, hetzij van verkochte ambachten, tienden en leenlanden, hetzij bij
overgang van tienden, te registreeren. De registers of uittreksels er uit
moesten bij de rekeningen worden overgelegd, opdat de rekenkamer zou
kunnen nagaan, of alle inkomsten, door den rentmeester van de beleeningen
ontvangen, ook in zijne rekening waren verantwoord. Dat is de oorsprong
van de „Leenregisters", welker inrichting overeenkomstig het Groot Privi
legie van 1477 en de Keur van Zeeland in 1495 heeft moeten worden
gewijzigd.
In eene bijlage handelt de schrijver over de artt. 8—15 van de keur
van 1290. Deze keur heeft nooit of slechts een uiterst korten tijd
gegolden. Wolferd van Borssele heeft het daarin opgenomen leenrecht
bedongen van den graaf van Vlaanderen, toen van den graaf van Holland
en toen deze het afgedwongen recht weigerde toe te passen, is heer
Wolferd weer naar den graaf van Vlaanderen afgevallen. Hij heeft in het
bestaande recht twee wijzigingen ten voordeele der edelen en ten nadeele
der grafelijkheid willen brengenhij wilde, dat de leenen niet bij gebreke
van zoons aan de grafelijkheid zouden vervallen, maar dat de dochters en
verdere bloedverwanten het recht zouden hebben ze te lossen een
beginsel, dat in 1477 gezegepraald heeft en hij drong er op aan, dat
het leen niet langer gesplitst werd tusschen de zoons van den leenman,
maar dat het vererven zou volgens het recht van eerstgeboorte. Dat het
laatste niet tot uitvoering is gekomen, is een der voornaamste oorzaken
geweest, waardoor de eertijds zoo machtige stand der Zeeuwsche edelen
zijn aanzien heeft verloren. Aan de mogelijkheid om door 's graven gunst
een Zeeuwsch leen tot een goed leen te verbeteren, hebben juist de
nakomelingen van heer Wolferd de hooge positie te danken, die zij ook
later nog hebben ingenomen.
Aan de regestenlijst gaat een beschrijving der banden vooraf. De
lijst zelve telt niet minder dan 1665 nummers, die een schat van gegevens
bevatten voor de geschiedenis van de oude Zeeuwsche geslachten en van
de plaatsen in Bewesten Schelde; de alphabetische indices der persoons
namen en der plaatsnamen wijzen den onderzoeker den weg in deze lijst,
waarvan velen een nuttig gebruik mogen maken, en met welker voltooiing
ik den schrijver van harte geluk wensch.
K. HEERINGA.
133
C. J. Gonnet. Inventaris van het Archief der Vrije Heerlijkheid
Oosthuizen c. a. Bijlage van het verslag over 1911 van den Rijks
archivaris in Noord-Holland. 59 blz.
De heer Gonnet, rijksarchivaris in de provincie Noord-Holland, heeft
een inventaris bewerkt van het archiefje der heerlijkheid Oosthuizen c. a.
Niemand zal beweren, dat deze heerlijkheid van zoo groot belang is of
is geweest, dat haar geschiedenis verdient ruimer bekend te worden.
Toch is een inventaris van haar archief welkom, omdat juist in zulke
kleinere archieven menigmaal bijzonderheden betreffende geschiedenis,
zeden, gewoonten, oudheden enz. begraven liggen, waarnaar men elders
vergeefs zoekt.
De samenstelling van den bescheiden inventaris is geschoeid op de
onderscheidene onderwerpen, die in den kring eener vrije ambachtsheer
lijkheid zich aanbiedende heerlijkheid in het algemeen, de ambachts-
heeren, heerlijke rechten, het dorp Oosthuizen, Etersheim, Hobreede,
bedijkingen en polders, dijken, heffingen, burgers. Daarna volgt nog een
kleine regestenlijst, bestaande uit 37 nummers. Tegen deze indeeling
bestaat geen enkel bezwaar; alleen zou ik sommige charters, die thans
opgenomen zijn in de rubriek Ambachtsheeren liever gebracht zien in die
van het dorp Oosthuizen. Deze charters, als bijv. no. 12, 18, 19, 20,
21, 22, 23, 24, 25 enz. zijn van de Heeren van Oosthuizen uitgegaan
en kunnen alzoo in originali niet meer tot hun archief behooren. Zij
kwamen in handen der burgers van Oosthuizenlater de burgerlijke
gemeente, en, blijkens de aanduiding, waren de meeste dan ook in het
bezit van het Gemeentebestuur van Oosthuizen.
De regestenlijst is wel wat al te klein van omvang, te meer daar uit
den inventaris blijkt, dat er voor de kennis van plaatselijke en provinciale
geschiedenis genoeg aanwezig is, dat breeder vermelding verdient, o. a.
het recht van den ambachtsheer van Oosthuizen op het malsch hoen van
elk huis en erf in ieder schrikkeljaar, het z.g. „schrikkelhoen".
Overigens heeft de heer Gonnet alles gedaan, wat dienen kon, om
den inventaris gemakkelijk te kunnen raadplegen. Een inleiding gaat
vooraf, een bladwijzer van personen, plaatsen en zaken volgt. Het is alzoo
een werkje, dat aan onze snuffelaars in locale en provinciale historie wel
van nut kan zijn.
J. L. v. D.
Dr. J. D. van der Plaats. Over den kalender. Met V tafels.
Op dit stukje, verschenen in het Archief voor de verzeke-
rings-wetenschap en aanverwante vakken XII, afl. 4 en 5,
schijnt het wel gewenscht de aandacht van de vakgenooten te vestigen.