118
te weten, van financieelen aard en van geen groote beteekenis; zij recht
vaardigden althans niet het overgaan tot eene bedenkelijke noodregeling,
waar zoo groote belangen op het spel staan. Men wenschte omtrent de
gestelde eischen nauwkeurig te worden ingelicht, alsook omtrent de gron
den, waarop zij onoverkomelijk werden geacht. Stuitte de benoeming inder
daad af op geldelijke eischen, dan meenden verschillende leden, dat hier
op een bedrag, dat toch nooit meer dan twee duizend gulden zou bedragen,
niet moest worden gezien.
Verscheidene leden begrepen niet, hoe de nieuwe regeling uit een
hiërarchisch oogpunt zal werken. Hoe zal de verhouding zijn van de
Rijksarchivarissen tot den inspecteur? Zullen zij aan hem ondergeschikt zijn?
Ook was niet duidelijk, hoe de onderlinge verhouding aan het Rijksarchief
is gedacht. Zal de Rijksarchivaris-beheerder de chef zijn van zijne collega's?
Voorts werd gevraagd, hoe het zal gaan met het verstrekken van
afschriften en uittreksels uit archiefstukken. Tot dusver teekende de Alge-
meene Rijksarchivaris deze stukken, welke dan door den rechter als authen
tieke akten werden beschouwd. Men vroeg, „wie in het vervolg tot deze
teekening zal gerechtigd zijn".
En nu het blijeindend slot van deze tragi-comedieIn de pas ver
schenen Memorie van Antwoord lezen wij
„Inspecteur van het archiefwezen. Artt. 168 en 169. Toen
de betrekking van Algemeen Rijksarchivaris openviel, heeft de onderge-
teekende zich aanstonds beijverd een 'geschikt opvolger te vinden. Al
zeer spoedig bleek hem, dat, bij de geringe ruimte onzer archivale wereld,
de keuze uiterst beperkt was. Eigenlijk kwam, naar de meening van alle
deskundigen, slechts één geleerde ernstig voor de vervulling van deze
betrekking in aanmerking. Met dezen werden toen onderhandelingen aan
geknoopt wel is waar verklaarde hij zich bereid een benoeming te aan
vaarden, doch wat met het oog op zijne tegenwoordige positie verklaarbaar
was, alleen indien hem een bezoldiging van 6000 's jaars werd toe
gekend. De ondergeteekende achtte zich niet verantwoord op dit verlangen
in te gaan. In geenen deele, gelijk het Voorloopig Verslag het voorstelt,
omdat een hoogere uitgaaf van eenige duizenden guldens per jaar al te
bezwarend werd geacht, maar alleen ter wille van de consequentie. Werd
toch de wedde van den algemeenen rijksarchivaris van 3700 tot 6000
opgevoerd, dan zou de Minister bezwaarlijk weerstand kunnen bieden aan
den aandrang naar verhooging van andere titularissenmen denke b.v.
aan den directeur van het bureau voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën,
aan den bibliothecaris der Koninklijke bibliotheek, aan den hoofddirecteur
van het Rijksmuseum en ook aan de inspecteurs voor het onderwijs, die
een wedde genieten van 4000.
119
Nu echter de Kamer zelve op een speciale voorziening in deze aan
dringt en daarmee het exceptioneel karakter, dat deze voor het Departement
van Binnenlandsche Zaken abnormaal hooge wedde draagt, duidelijk in het
oog springt, heeft ondergeteekende geen bezwaar, om den van den aanvang
door hem gezochten weg in te slaan. Mitsdien is, terwijl artt. 168 en 169
zijn geschrapt, het vroegere art. 170 (thans 168) alsnog met een bedrag
van 4500 verhoogd en verminderd met de 450, welke voor verhoo
ging van wedde van een der tegenwoordige adjunct-rijksarchivarissen was
uitgetrokken. Hierbij is er op gerekend, dat de benoeming op 1 April
1912 zal ingaan. Het ligt echter in de bedoeling om, ten einde de zuiver
persoonlijke beteekenis van de toe te kennen belooning tot haar recht te
doen komen, de wedde van den te benoemen titularis op het bij organiek
besluit bepaalde cijfer van 3700 vast te stellen en hem daarnevens een
persoonlijke toelage van 2300 toe te kennen."
Met dezen gelukkigen afloop van het pijnlijke geval wenschen wij de
Nederlandsche archiefwereld van harte geluk.
De Gemeente-archieven in 1910
I. Personeel.
Alkmaar. Aan den heer P. J. Glasz werd als adj.-archivaris
tegen 30 Juni op zijn verzoek eervol ontslag verleend wegens het
aannemen van een beroep als predikant te Arnhemin zijne plaats
werd benoemd Mejuffrouw C. E. C. Bruining, volontaire aan het
Rijksarchief te Groningen.
Dordrecht. De klerk F. van Rees vroeg eervol ontslag
tegen 1 December 1910, en werd met dien datum vervangen door
M. van Gink, voorloopig op proef op een belooning van 100 's jaars.
Gouda. Dr. Kesper, archivaris der gemeente sedert 1892,
kreeg wegens vertrek uit de gemeente eervol ontslag met 1 September.
Tot zijn opvolger werd benoemd dr. J. Huges, leeraar aan het
Gymnasium.
's-G ravenhage. De 2den klerk W. N. Arntzenius werd
benoemd tot eersten klerk, ingaande met 1 Januari 1911.
Ingaande met 1 Januari werd als tijdelijk schrijfster werkzaam
gesteld Mej. H. A. A. Palthe.
Ingaande met 23 December 1910 kreeg de tijdelijke bediende
A. Tuyl zijn vaste aanstelling.
Voorzoover niet anders is vermeld, zijn de mededeelingen ontleend aan de
gemeente-verslagen.