114 komen, van instemming met dit adres te doen blijken, nu het Regeerings- voorstel de Staten-Generaal reeds heeft bereikt, en zoo metterdaad te beves tigen het in het adres gestelde, dat de regeling, door de Vereeniging van Archivarissen aangegeven, ook wordt verlangd door bijna ieder, die van het Nederlandsche Archiefwezen kennis heeft en daarin belang stelt. Ondergeteekende stelt zich te dien einde voor, het hierbij opgenomen adres aan de 2e Kamer te verzenden en verzoekt U, op Uwe instemming rekenende en ter besparing van tijd en tot vermijding van kosten, het hierbij gedrukte exemplaar, voorzien van Uwe handteekening, vóór 1 Nov. e.k. aan zijn adres te zendenna ontvangst zal door hem gezorgd worden, dat ter bedoelder plaatse daarvan blijkt. Hoogachtend, Uw dr SEERP GRATAMA. Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Geeft met den verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende, Mr. S. GRATAMA, Raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden, oud-rijksarchivaris in Drenthe dat hij met de grootste belangstelling heeft kennis genomen van het adres, tot Uw college gericht door het Bestuur der Vereeniging van Archi varissen, daarin het gevoelen harer leden uitsprekende, in zake het bij de Begrooting van Binnenlandsche Zaken ingediende voorstel om tot aan stelling van een Inspecteur van het Archiefwezen een som van 2000 als salaris uit te trekken, hetgeen alsnog, vermeerderd met andere daarmede in verband staande bedragen, eene uitgave van f 4000 zoude ten gevolge hebben dat hij, zich geheel vereenigende met de argumenten in gemeld adres tegen bedoeld voorstel aangevoerd, ook zijnerzijds de vrijheid neemt op diezelfde gronden op verwerping daarvan aan te dringen, en meent, dat in het belang van het Nederlandsche Archiefwezen de weg zal moeten worden bewandeld, eveneens in dat adres aangewezen, n.l. dat men zal moeten komen tot de aanstelling van een Algemeenen Rijksarchivaris, zij het dan dat deze onder de bestaande omstandigheden een uitgave van 6000, d. i. dus een meerdere dan wordt voorgesteld van 2000, zoude medebrengen, 't Welk doende Den Haag. SEERP GRATAMA. Het resultaat was, dat instemming betuigd werd door de volgende heeren: Mr. S. J. Fockema Andreae, G. J. W. Koolemans Beynen, Dr. P. J. Blok, Dr. T. J. de Boer, Dr. A. Bredius, Dr. Gisbert Brom, Dr. H. Brugmans, Dr. C. P. Burger Jr., Dr. C. H. Th. Bussemaker, 115 I. J. de Bussv, Dr. H. T. Colenbrander, Dr. S. Cramer, Dr. J. H. Gosses, J. J. Graaf, Dr. C. Hofstede de Groot, Mr. J. E. Heeres, Dr. A. H. L. Hensen, Dr. J. Huizinga, J. W. IJzerman, Dr. N. Japikse, Dr. G. Kalff, Dr. G. W. Kernkamp, Dr. L. Knappert, Dr. W. P. C. Knuttel, Mr. J. Kosters, Dr. L. A. van Langeraad, Dr. W. Martin, Dr. W. W. van der Meulen, Mr. W. L. P. A. Molengraaff, Dr. P. C. Molhuysen, Mr. S. Muller Hzn., Dr. O. Oppermann, Dr. F. L. Rutgers, August Sassen, Dr. D. F. Scheurleer, Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, Jhr. Dr. J. Six, J. F. M. Sterck, Dr. W. Vogelsang en Dr. J. A. Worp. Een der onderteekenaars, en waarlijk niet een van de minst tot oor- deelen bevoegden, de heer Dr. H. T. Colenbrander, had ook elders reeds zijne meening over het geval gezegd. Onder denzelfden titel, dien dit resumé draagt, was van zijne hand in De Gids van November verschenen en daarna als afzonderlijke brochure verkrijgbaar gesteld een opstel van een dertigtal bladzijden, waarvan het begin aldus luidt „Bij de begrooting voor 1912 worden ten aanzien van ons archief wezen maatregelen voorgesteld, die de afkeuring opwekken van bijna ieder, die geacht mag worden van de belangen van dat dienstvak kennis te dragen. De Regeering stelt de slooping voor van het ambt van Algemeen Rijksarchivaris, en de overdracht van het opperbestuur van het Nederlandsch archiefwezen aan een „geleerde", reeds voorzien van een andere „hoofd betrekking". Die geleerde zal blijkens de toelichting deze „hoofdbetrek king" tegelijk met de dus als „bijbetrekking" te bestempelen leiding van het Nederlandsch archiefwezen blijven bekleeden. Het ambt van Bakhuizen van den Brink dus opgeheven, en de inhoud van dat ambt verknipt tot bijbaantje van eende Regeering zegt niet, wat. En dat op een oogenblik, waarop het Algemeen Rijksarchief aan een zielvol, krachtig hoofdambtenaar de dringendste behoefte heeft; eene behoefte, niet geringer dan die welke bestond vóór het optreden van Bakhuizen van den Brink zeiven." Daarna geeft de schrijver een overzicht van de wording van het Algemeen Rijksarchief en van wat daar nog te verrichten valt. Om dat naar behooren tot uitvoering te kunnen brengen is in de eerste plaats noodig: „de aanwezigheid van een hoofd, die leiding geven wil en het kan. Dat is eene vraag van bekwaamheid, van toewijding en van t ij d. Eene „hoofdbezigheid" naast deze opperleiding is ondenkbaar." En na dan zijne bezwaren tegen het inspectoraat te hebben toegelicht en te hebben uiteengezet, hoe bedrogen de Regeering zal uitkomen met hare zuinigheid om den gestelden eisch van 2000 meer niet te willen inwilligen, eindigt hij aldus:

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 27