112 dat iemand die slechts nu en dan komt „neuzen" ook maar éénige hulp brengt, welke van werkelijke beteekenis is. Dat in concrete gevallen, bij een twijfel, bij een principieele beslissing, het oordeel van prof. Fruin gaarne gehoord zal worden, zooals dit tot nu toe reeds zoo vaak werd ingeroepen, - niemand die het ontkent. Maar daarvoor behoeft hij met inspecteur te wezenvoor dusdanige uitspraken is hij immers toch wel te vinden Maar ook al zou het inspectoraat geheel onverwachts eemg nut stichten, in geen geval zal dat kunnen opwegen tegen de enorme schade, die aan de ontwikkeling van ons archiefwezen zal worden toegebracht door het, nu de gelegenheid er is om het de noodzakelijke leiding te geven, deze absoluut te onthouden! Ons archiefwezen verheugt zich in een zeer goeden naam, vooral in het buitenland. Dit heeft het voornamelijk te danken aan het feit, dat, in opdracht van de Vereeniging van Archivarissen door eene commissie (bestaande uit de heeren Muller, Fruin en Feith) voor een tiental jaren een „handleiding" is ontworpen voor de ordening van archieven, welke handleiding een logisch systeem, berustend op met groote bekwaamheid verdedigde" principe's, bevat. In het Duitsch, Fransch, Italiaansch, Zweedsch en meen ik Hongaarsch, is deze handleiding sedert vertaald en in al die landen oefent dus het Nederlandsche systeem een zeer grooten invloed uit. Maar noblesse oblige! Wat moet men den vreemdeling, in bewon dering ontvlamd voor de theoretische praestaties van het Nederlandsche archiefwezen, antwoorden, als hij de vraag doet: Waar is uw inventaris van het archief der Staten-Generaal, van dat der Staten van Holland, van de Oost- en de West-Indische compagnieën? Als hij, de geschiedenis der Republiek bestudeerend, de onmisbare bronnen raadplegen wil, aan wezig in de archieven van het Hof van Holland en van de Rekenkamer? En wanneer hij naar middeneeuwsche dingen zoekt, zal men hem, naast de Utrechtsche en Middelburgsche inventarissen, er één kunnen geven van de kanselarij der graven of een van de abdij van Egtnond? Ik noem maar zéér algemeene, zéér gewone, voor de hand liggende voor beelden. Men zal hem antwoorden, misschien, dat het aantal inlichtingen, bij het Rijksarchief in Den Haag aangevraagd, zoo groot is, (ook propor tioneel veel grooter dan bij de archieven in de provincie), dat de behan deling ervan van ander werk afhoudt. Maar dan zou zijn verbazing eerst recht beginnen: „waarom breidt men dan het aantal wetenschappelijke ambtenaren niet uit?" - en misschien zou hij er de opmerking bijvoegen, dat, wanneer de inventarissen en de regestenlijsten, althans van de voor- 113 naamste archieven, er waren, het aantal gevraagde inlichtingen zeker zeer belangrijk zou dalen. En stel u nu een oogenblik dezen, reeds door het voorgaande niet weinig onthutsten vreemdeling voor, wanneer hem de mededeeling zal geworden, dat men van hooger hand op dit kritieke moment het aantal wetenschappelijke ambtenaren nog ging verminderen? Dat men al dat voor de hand liggende, dat ook voor ons fatsoen! broodnoodige werk voor onbepaalden tijd naar het rijk der vrome wen- schen verdrijven ging, terwille van eene besparing van, welgeteld, vijftienhonderd gulden. Inderdaad, indien meergemelde vreemdeling van verbijstering het spraakvermogen niet verloren hadde, hij zou niet ten onrechte de opmerking maken, dat het een oud-Hollandsche spreekwijs was, die leert, dat waar de zuinigheid hoogtij viert, de wijsheid pleegt bedrogen uit te komen. Er zou weinig tegen te zeggen zijnAlleen dit, dat het nu nog niet te laat is, en dat de Staten-Generaal nog de gelegenheid hebben om deze ministerieele vergissing tijdig het levenslicht uit te blazen, en, ten bate van het archiefwezen en de daarmede nauw samenhangende geschiedvor- sching een weinigje milder te zijn. De behartiging dezer belangen ligt, gelukkig, in de neutrale zone: het is van dezen minister immers geen rechtsch, integendeel het is eerder averechtsch beleid Onderwijl had de heer Mr. Seerp Gratama, lid van den Hoogen Raad der Nederlanden, met een afdruk van het door de Vereeniging van Archivarissen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend rekest de volgende circulaire verzonden aan een kleine vijftigtal personen van naam, die belangstellen in het Nederlandsch archiefwezen 's-Gravenhaoe, October 1911. M. Bijgaand adres is verzonden aan de Tweede Kamer; het Bestuur der Vereeniging van Archivarissen, daarin het gevoelen harer leden uitsprekende, komt daarin op, zooals U blijken zal, tegen het in de bij de 2e Kamer ingediende Begrooting van Binnenlandsche Zaken vervatte voorstel om een Inspecteur van het Archiefwezen in .plaats van den vroegeren Algemeenen Rijksarchivaris te benoemen, tevens met een andere omschrijving van werkzaamheden dan dezen was opgedragen. De daarin aangevoerde redenen voor het verzoek, om in het plan der Regeering niet te treden, schijnen den ondergeteekende zoo juist en afdoende, dat daaraan niets meer valt toe te voegen, tenzij men te zeer in bijzonder heden zoude willen afdalen, hetgeen allerminst noodig mag worden geacht. Flet is daarom, dat het den ondergeteekende wenschelijk is voorge- i) Dit is niet geheel juist. De Hongaarsche vertaling is in bewerking geweest, doch niet verschenen. Een Zweedsche vertaling bestaat met; maar wel wordt in Zweden de Duitsche vertaling officieel aanbevolen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 26