108 of bureaukratisch wetenschappelijk man, „die" en dit is het mooiste „nevens zijne hoofdbetrekking dit werk op zich neemt". Zoo iets alsof b. v. Zijne Excellentie tegelijkertijd directeur van het Mauritshuis was. Iedereen, die een Rijksarchivaris aan het werk heeft gezien, zal medelijdend glimlachen bij deze stoute bewering, dat zijn werk nu door een ander als nevenbetrekking zal worden waargenomen. Van tweeën eenöf de bedoelde „geleerde" is voor Rijksarchivaris geschikt, maak het hem dan, öf hij is er ongeschikt voor, laat hem dan met zijne handen van onze Rijksarchieven afblijven en niet deze nevenbetrekking krijgen. Staat ons Algemeen Rijksarchief er dan zoo mooi voor, dat het een Rijksarchivaris kan missen In geenen deele. Zeker, het ziet er keurig uit, alles is netjes bewaard en gerangschiktmaar van de zoo noodige archief publicaties, die het bewijs geven dat er in een archief leven zit, geen spoor. Jarenlang heeft men nu reeds in de kringen der historici uitgezien naar een overzichtelijken inventaris van ons Algemeen Rijksarchief, gevend een korte opgave der bewaarde fondsen. Uitgebreidere inventarissen van een bepaald fonds ontbreken ten eenenmale; gezwegen van de uitgave van belangrijke stukken. Men vergelijke hiermede eens het werk in de laatste tientallen van jaren te Assen, Utrecht en Middelburg (om alleen maar deze te melden) verricht. En in plaats van in te zien dat het nu tijd wordt in deze lacune te voorzien, gaat men den Rijksarchivaris, die te 's-Gravenhage de hand aan het werk zou kunnen slaan, bezielend de onder hem gestelde ambtenaren, vervangen door een veelhoofdig bestuur, geïnspecteerd door een ambulant ambtenaar, die deze inspectie als bijwerk „nevens zijn hoofdbetrekking" verricht. De kans op wetenschappelijk werk, bestuurd door een weloverwogen, leidende gedachte, die aan dit werk eenheid en samenhang geeft, is daarmede dan voorgoed verkeken. Het wordt bureaukratie en in wetenschappelijk opzichtanarchie. Men bedenke zich dus nog eens vóór men deze gevaarlijke proef neme!" Daarop volgde in het nummer van 6 October 1911 derzelfde courant onderstaande aanvulling „Uw medewerker, die in het Avondblad C van Woensdag j.l. een klacht uitte over den door den Minister van Binnenlandsche Zaken voor gestelden maatregel tot desorganisatie van ons rijksarchiefwezen, stelt de zaak nog in een te gunstig daglicht, wanneer hij zegt, dat het Algemeen Rijksarchief een „tetrarchie" zal worden. Neen, aan het hoofd dezer instelling zal slechts een triumviraat komen te staan. Had men tot dusverre den algemeenen Rijksarchivaris als chef, met drie adjunct-archivarissen als hoofdambtenaren onder zich, was zelfs, niet lang geleden, aan den Minister het voorstel gedaan, de aanstelling van een vierden adjunct-archivaris te willen bevorderen, de Minister wenscht thans het ambt van algemeen rijksarchivaris niet te vervullen, wenscht in diens plaats zelfs geen nieuwen 109 adjunct-archivaris aan te stellen, maar wenscht te volstaan men den niets kostenden maatregel, den adjunct-archivarissen een mooien titel te geven. Wij krijgen dus niet, zooals onze medewerker meent, een „viervorst- maar enkel een „drieman-beheerder". In „De Amsterdammer", Weekblad voor Nederland, van 21 October 1911, liet zich een Gemeente-archivaris onder den titel „Averechts beleid" als volgt over de kwestie uit „In de anders zoo paisible wereld der Nederlandsche archivarissen waait sedert eenige weken een geduchte storm. Die meerendeels zoo goedmoedige geleerden, belast met het bewaren, ordenen en bewerken van oude en bovenal rustige documenten, belangrijk voor de historie van land en volk, onmisbaar voor de kennis van rechten en verplichtingen, staken hun nuttigen arbeid, leggen pen en loupe uit de hand, schuiven de vergeelde oorkonden terzijde, verlaten hun brandvrije, vredige studeer vertrekken. En waarlijk zij steken zelfs de hoofden bijeen en adresseeren met klem van woorden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het lijkt een revolutie. In elk geval is het niet minder erg en men zal het mij toegeven dat het wel zéér bijzondere dingen moeten zijn, die zoo iets ten gevolge hebben. Inderdaad wel zéér bijzondereHet zijn de in de begrooting voor 1912 voorkomende plannen van den Minister van Binnenlandsche Zaken om het ambt van algemeen rijksarchivaris af te schaffen, en een nieuw instituut: een inspectoraat van het archiefwezen, in te stellen, welks waar neming zal worden opgedragen, als bij-betrekking, aan een buiten het archiefwezen staanden geleerde. Dat er voor verzet van de zijde der archivarissen reden is, moge uit het volgende blijken. De zaak heeft een voorgeschiedenis. Tengevolge van ernstige ambtelijke wrijving tusschen het departement en den algemeenen rijksarchivaris heeft deze met 1 Mei 1.1. zijn ontslag gevraagd en gekregen. „Het nederlandsch archiefwezen (verloor hierdoor)", zoo lezen wij in de rede van den voorzitter der archivarissen-vereeniging, op de jaarvergadering gehouden, „een man van humanen omgang en aangename vormen, een man van eerbiedwekkende geleerdheid en van groote scherpzinnigheid"; maar, zoo lijkt wel door te schemeren uit hetgeen daarop volgt, maar niet iemand, die wist te organiseeren, zijn mede-arbeiders te bezielen, de aan zijn zorg toevertrouwde archieven „levend" te maken. Terwijl bijvoorbeeld op enkele onzer in de provinciale hoofdsteden gevestigde rijksarchieven een ijverige werkzaamheid werd ontwikkeld en degelijke inventarissen en regestenlijsten de daar bewaarde historiebronnen binnen het bereik brachten van de wetenschappelijke wereld ik denk in de eerste plaats aan Utrecht

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 24